Pest in de 17e eeuw

Michiel en Digna, onze oudst gekende voorouders zijn geboren als kinderen uit de nasleep van de Val van Antwerpen die in 1585 plaatsvond. Nadat Alexander Farnese Antwerpen terug in het katholieke gareel kreeg, zagen de geestelijken van de orde van Jezuïeten kans om de parochianen en hun kinderen bij de katholieke les te houden, en de protestanten die Antwerpen niet wilden verlaten terug te bekeren tot het katholieke geloof. De protestanten hadden daar trouwens alle belang bij gezien de sombere vooruitzichten die door de Spaanse bevelhebber werden opgesteld; binnen de vier jaar opkrassen met have en goed of bekeren tot het kaholicisme.
Wie slim was, verhuisde naar de noordelijke Nederlanden, en daar waren heel veel intelligentia bij alsook gedreven ambachtslieden die alle have en goed en hun werktuigen mee verhuisden, waardoor onder andere in Amsterdam haar Gouden Eeuw tegemoet zag komen.

Er is in die jaren veel bloed gevloeid en zijn er verscheurende keuzen gemaakt. Na de val van Antwerpen werden door de protestanten nog verscheidene pogingen ondernomen om de stad te heroveren en het Zuiden opnieuw bij de opstand te betrekken: in 1605, 1620, 1624 (krijgsverrichtingen van Prins Maurits tegen onze stad), 1638 (Slag bij Kallo) en 1646 (zie Beleg van Antwerpen (1646)).

We weten nog niet of Michiel en Digna in Antwerpen zijn gedoopt. Zijn ze daar wel geboren? Door het ontbreken van (doop)akten houden we het bij voorlopige aannames. Waarom woonden ze bij de doop van hun jongste en laatste zoon Michiel in Deurne, en welke rol speelde Deurne in hun leven?

Toen Michiel en Digna huwden, woonden ze volgens de pastoor in de parochie (nri: nostri) van de Sint-Walburgiskerk; dat was nog het geval toen Sebastianus er gedoopt werd. Woonden ze toen nabij de brouwersfamilie Petrus Henssens aan de Brouwersvliet, en was hij de reden dat ze nadien naar Deurne verhuisden om zijn boerderij te beheren naast zijn huis van plaisantie? (Toen Michiel in de St-Jacobskerk gedoopt werd, woonden ze volgens de pastoor aldaar in Deurne (Ex Dorne)).

Dan waren er ook nog de pestepidemies die in die tijden de kop opstaken. Steden en heerlijkheden namen dan maatregelen zoals het beperken van verkeer binnen en buiten de stad en/of heerlijkheid. Dus reizen was dikwijls uit den boze. Het Sint-Elisabethgasthuis en het St-Rochusgasthuis werden gebruikt als pesthuis. Daarnaast waren in de Nieuwstad op de Papierenmolenbrugge aan de Timmervliet (gelegen tussen de Slijkpoort en Rode poort) pesthuisjes gebouwd om mensen (veelal gezinnen) in quarantaine te plaatsen.

Reconstructie De Pest in Schotland.

Einde 16e eeuw heerste de pest in Londen en daarbuiten. Op 1 September 1593 worden bijzondere maatregelen getroffen aangaande de reizigers en koopwaren herkomstig uit Engeland, en Londen in het particulier, waar de besmetting verschenen was. Verder werd het inbrengen van huisraad of kledij komende uit Holland en Zeeland verboden, hetgeen waarschijnlijk in betrekking stond met de heersende ziekte in Engeland [bron: dbnl.org]. Maar dat was eveneens het geval in Frankrijk waardoor de nabij de grens gelegen Brabantse steden maatregelen afkondigden. Het zou nog een kwarteeuw duren voor de ziekte min of meer in Antwerpen bedwongen werd. Ook de rode loop was een veelvoorkomende gesel voor de bevolking, die werd ’toegeschreven werd aan het gebruik van most of nieuwen wijn’. In Brugge 1730 werd een recept aangeprezen als remedie:


Telkens men op de hoogte gesteld werd dat in een bepaalde stad of heerlijkheid een besmettelijk ziekte was opgetreden, nam de stad Antwerpen met haar pestordonnantiën of pesttraktaten beperkende maatregelen om mogelijke instroom uit die besmette plaats tegen te gaan.

De 17e eeuw was de eeuw van de laatste grote epidemieën in onze streken. Er bestaat over de pest veel theorieën en men is niet altijd zeker of het wel om de pest gaat, al benoemde men het men in sommige geschriften aldus. De medische en algemene berichtgeving uit de 15e en 16e eeuw over de oorzaken van abnormale sterften zijn niet altijd accuraat en vaak nogal onvolledig. Naast de onzekerheid over de aard van de volksziekten bestaat er ook onduidelijkheid over het aantal epidemieën. De pest had namelijk in de 16e en 17e eeuw geen endemisch karakter maar dook met een zeker tijdverschil in verspreid liggende regio’s van het land op. Ook kon een pestepidemie de bevolking gedurende een aantal jaren hardnekkig in haar greep houden. Sommige epidemieën konden meerdere jaren virulent blijven waardoor men soms verkeerdelijk verschillende (nieuwe) epidemieën rekende. Met de beschikbare bronnen uit de 17e eeuw, met name de begraafregisters (aanduiding “ ex peste”), kon men de pestepidemieën redelijk gedetailleerd in kaart brengen1. Dat we iedere vermelding van pest moeten beschouwen als een bewijs van een epidemie is zeker een foute opvatting: de pest leefde met de zwarte rat bij de mens en de besmetting in één enkele woning kwam regelmatig voor zonder daarom door een epidemie gevolgd te worden.
Pestepidemieën worden meestal voorafgegaan door een grote sterfte onder deze knaagdieren. De bekende Arabische geneesheer Avicenna (980-1037) had dit reeds vastgesteld, maar de geneeskundige wereld van zijn tijd of in de latere periode schonk geen aandacht aan zijn zo belangrijke vaststelling. De rattenvlo (Xenopsylla Cheopis) zal, beladen met pestbacillen in het maag-darmkanaal, de gestorven rat verlaten en een nieuwe gastheer opzoeken. Is deze ‘voorraad’ uitgeput, dan zal de vlo een andere soort gastheer zoeken en wel de mens, waarmee de rat als het ware in symbiose leefde in de veelal houten huizen met hun voorraadkamer: beiden hadden er voordeel bij want de rat ruimde grotendeels afval van de mensen op. Gaat nu deze vlo de mens bezoeken, dan zal het opgezogen bloed klotsen op het – microscopisch – klontertje in de voormaag en de nodige bacillen in de steekwonde van de mensenhuid doen belanden.
En dit is het begin. De grote weerstand van de vlo aan de droogte en dergelijke is de oorzaak dat de bacillen gedurende één jaar virulent of besmettelijk kunnen blijven. De Xenopsylla cheopis of rattenvlo leeft liefst tussen 15 en 20 graden Celsius met een vochtigheidsgraad van 90 tot 95 procent. Koude vermindert haar activiteit zodanig dat de ergste vormen van epidemie in de zomer of de herfst voorkomen. In de winter of op lengtegraden is de temperatuur ongunstig voor de Xenopsylla cheopis of rattenvlo. (zie ook De Kleine IJstijd verder)
Opmerking: Michiel de Vlam overleed in februari toen het nog winter was.

Is nu de pestbacil door de rattenvlo in een kamer gebracht, dan zal haar rol verder gezet worden door de mensenvlo, de Pulex irritans. We moeten echter met zekere voorwaarden rekening houden: is de vlo reeds besmet dan zet haar beet de besmetting verder; een niet besmette vlo op een pestlijder zal slechts gevaarlijk worden wanneer de zieke zich in het stadium van de septikemie, dit is als de microben zich in de bloedsomloop uitgezaaid hebben, bevindt.
Als uitzonderlijke besmettingsbronnen kunnen nog vermeld worden: uitwerpselen van besmette vlooien die met kleine verwondingen in aanraking komen; binnendringen van de pestbacil doorheen de slijmvliezen door eten van besmet voedsel of door het behandelen van besmet wild. Laten wij er aan toevoegen dat vlooien aangetrokken worden door de witte kleur, bijvoorbeeld lakens, maar afgestoten worden door zekere dierlijke reuken: paard, rund, schaap, kameel en bok2.

Tijdens deze dagen zijn de algemene verschijnselen verschillend: hoofdpijn en benevelde geest. Deze toestand zal, in geval van genezing, acht tot tien dagen duren. In het gewoonlijk slechtste geval zal een veralgemeende septikemie optreden waarbij de koorts kan oplopen tot 42 graden Celsius en hart, longen en nieren verwikkelingen zullen vertonen en waardoor de dood dan plots intreedt.

Het is door de verwikkelingen in de longen dat er zich ontstekingshaarden vormen. Deze vorm is longpest en zal zich dus zonder tussenkomst van de vlo overzetten. Wordt iemand hierdoor besmet dan duurt de incubatie of broedtijd slechts een tot drie dagen. De zieke voelt pijn achter het borstbeen, de hoest treedt op, verergert met opgeven van bloederige fluimen, geeft een verstikkingsgevoel met nerveuze verwikkelingen zoals in de bubonenpest en waarbij de bewegingen niet meer goed gecoördineerd zijn en de spraak lallend wordt. Na twee tot drie dagen treedt de dood in.

In 1618-1619 was er in Antwerpen een erge pestepidemie3. Regelmatig werden hondenslagers uitgestuurd, want honden liepen overal vrij rond en in-en uit publieke en private plaatsen, en konden zo de ziekten mee verspreiden.

Ook in 1618 brak in Deurne de pest uit. Balans was 61 slachtoffers dat jaar. Ook in 1623, 1624 en 1625 waren er veel overlijdens door de pestziekte. In 1636 (tot 1640) was er een ongewoon hevige uitbraak van de pest met in Deurne tot 100 doden. Menig huisgezin stierf volledig uit.

In 1620 werd in het salon van Rubens het ‘Collegium Medicum Antverpiense’ gesticht, o.a. door uitspraken als zou Antwerpen door omliggende steden en dorpen, waar de pest heerst, bedreigd wordt. Uit dit Collegium volgde veel later het ‘Kort Advys van de Ordinaris Doctoren in de Medicijnen’, advies dat echter pas in 1624 zou gedrukt worden: er was immers geen reden tot haast. Maar dan kwam de pest in Antwerpen goed opzetten. In 1625 trok Rubens met zijn familie naar Laken wegens een pestopstoot. Maar hij keerde ervan terug ‘omdat de pest van dag tot dag verminderd’. En toch stierf zijn vrouw plots na een snelle zeer korte ziekte4.

In 1627 verscheen het boek van Guillelmus Marcquis, zoon van Lazarus: ‘Decas Pestifuga’ (zich baserende op Galenus) en op diezelfde basis zal in 1636 het ‘Volcomen Tractaet vande peste’ van Lazarus Marcquis (voorzitter van het Collegium Medicum) verschijnen. Cellebroeder5 binnen Antwerpen en Provinciaal van Brabant, pater Jan Van der Linden daarentegen schreef tijdens zijn reis naar het Heilig Land en Jerusalem zijn ‘Tractaet van de Peste’ op 28 januari 1634 als gevolg van achterklap op zijn methodes en als tegenwerpen tegen de idee als was de pest een straf van God, maar waarbij hij uitlegt dat dergelijke ziekte met aardse middelen moet worden verholpen; Nog volgens Van der Linden kan de pest men verwachten wanneer het weder in de zomer regenachtig, donker en winderig is of onweerachtig zonder regen, of met wind uit het zuiden die onzuiver is en de lucht bezoedelt, met veel vliegen, vallende sterren en kometen, die ongeluksboden zijn voor oorlogen, vernietiging van steden, dood van vorsten, stormen met vergaan van schepen. Alleen nog door de tussenkomst van God kan nog de ‘grote pest’ vermeden worden.

Oorlogen, hongersnood en natuurrampen zoals aardbevingen zijn de voorlopers van de pest: inderdaad, de ratten moeten hierdoor hun nesten verlaten. Hieruit volgt de voornaamste voorbehoedende maatregel: men vermijde plaatsen met veel volk en zeker aangetaste zieken. We stellen dus vast dat ook het begrip ‘kiemdrager’ reeds gekend is. In overeenstemming met de ongezonde invloed van de zuiderwind zal men van kamers gebruik maken die uitgeven op het noorden. Men blijve binnen – zeker bij zonneschijn – want de poriën worden dan opengezet. De pest is vooral een zomerziekte omdat, onder andere door de warmte de lucht ‘fijner’ of ‘subtieler’ gemaakt wordt waardoor ze gemakkelijker de reuken en stanken kan ontvangen. De winden rukken deze uit hun oorspronkelijke plaats en vervuilen het lichaam. Het eten van vruchten doet het lichaam neigen tot bederf en ontbinding. moeten wij met verschillende factoren rekening houden.

Eerst en vooral is de pest de ziekte van de arme bevolking, bevorderd door de woonst in houten krotten waar de rat vrije loop heeft. Het is een feit dat onder de lieden van de betere klasse minder slachtoffers vielen. Dit was niet het gevolg van een betere hygiëne, maar wel doordat zij in stenen huizen woonden. Zo zien we dat de echtgenote van Rubens als enig lid van de familie zou overleden zijn aan de pest. Het feit dat deze familie eventueel een grotere hygiëne had en in een stenen huis woonde, is hiervoor misschien de uitleg. Isabella Brant zou de besmetting dus ergens buitenshuis gehaald hebben. Tijdens de laatste pest(?) opstoten te Antwerpen zullen 1200 gezinnen getroffen worden en het dodental zou tot vijf à zesduizend opgelopen zijn. Aan de hand van de cijfers van de bevolking, opgegeven door Van Roey zou de sterfte op 10 procent kunnen geraamd worden.


[1] De pest in het algemeen en in het bijzonder te Poederlee, Lille, Gierle en Wechelderzande in de zeventiende eeuw. [Heemkundige kring – Norbert de Vrijter, Lille, jaarboek 1985]

[2] De Congregatio Fratrum Alexianorum Cellitarum, Broeders Alexianen, is de naam van een religieuze congregatie van ziekenbroeders. Ze waren oorspronkelijk bekend als cellebroeders, cellieten en arme broeders. Ze zijn genoemd de heilige Alexius van Edessa (gestorven rond 430). De Alexianen dragen een zwarte tuniek, zwart scapulier met capuchon en een leren gordel. De congregatie is in de dertiende eeuw ontstaan uit de beweging van de begijnen en begarden en werd erkend onder Paus Julius II (1503-1513). Omdat de Alexianen uitsluitend de eenvoudige gelofte afleggen, spreekt men van niet van een kloosterorde in strikte zin, maar van een congregatie. Na de zorg voor pestlijders ging de aandacht van de broeders vanaf het begin van de 17e eeuw uit naar de zorg voor psychiatrische patiënten. Tijdens de Reformatie (16e eeuw) en door het bewind van de Franse Revolutie (1789 – 1799) gingen de meeste van hun huizen ten onder. Vanuit Aken ontstond echter onder impuls van rector Dominicus Brock (1844 – 1860) een heropbloei van de congregatie. Thans bedienen de Alexianen inrichtingen voor de verpleging van geesteszieken en sanatoria in Duitsland, België, Ierland, Engeland, Filipijnen, India en de Verenigde Staten.

Eind 1623 werden de keurmeesters gelast ‘binnen oft omtrent den Damme6, buyten de stadt te doen maeeken eenige hutten, om te logeren de persoonen, woonende in de huyzen die geïnfeeteert zijn. Hetgeen aanleiding zou geven tot het bouwen van pesthuisjes op het Sint-Willebrordsveld, in het Oosten der stad, buiten de wallen (het latere Stuyvenberg-ziekenhuis). Ondertusschen werden de pestlijders opgenomen in Ste. Elisabeth- of St. Rochusgasthuis. Het Nieuwe pesthuis van Nieuwstad bleef nog geruime tijd bestaan, en werd ook wel als Tuchthuis gebruikt
In Februari 1625 was de kwaal steeds aangroeiende, en daar ondertusschen geen beterschap ingetreden was, besloot het Magistraat op 12 Mei, in de Cathedrale kerk alle Dinsdagen eene solemneele mis ter eere van den H. Sebastiaen, den pestpatroon, te doen zingen. Half 1625 werd, na beraadslaging in den Breedenraedt, een impost van 8 stuivers gestemd op elke ame poorterswitte bieren om de kosten van de pesthuizen en hun verzorging te bekostigen (‘rekening der acht stuyvers contagieus’). In 1626, was de stad met de ziekte gekweld. De ordonnantiën werden opnieuw gepubliceerd. De stadslotmaker had in de loop van dit jaar 232 huizen gesloten. In Maart 1627 ‘grasseerde’ de ziekte nog steeds voort. Het Magistraat schreef dezen droevigen toestand toe aan den omgang van de gezonde lieden met de besmette en beval nogmaals dat de gepestificeerden buiten de stad moesten vertoeven op de plaatsen daartoe geordonneerd, ofwel in hunne huizen moesten opgesloten worden.
Op 8 April 1628 besloot het Magistraat: ‘mits de haestige sieckte (Godt loff) seer naer compt te cesseren de Patres Jesuiten te bedancken voor hunnen goeden dienst en die te licentieren tot anderen naerderen oft urgenten nood’.

In augustus van dat jaar 1628 schreef P.P. Rubens in zijn brieven dat in Antwerpen vrijwel niets gebeurde, en bevond de bevolking zich in een toestand halverwege tussen oorlog en vrede, “waarbij wij wel alle nadelen van geweld ondervinden zonder enig voordeel van vrede. Antwerpen kwijnt langzaam weg en teert op haar eigen merg, want er blijft geen fractie van de handel meer over voor haar onderhoud. De Spanjaarden denken dat zij de vijand verzwakken door embargo’s en zij vergissen zich, want de onderdanen van de koning ondervinden er het meeste nadeel van. De vijanden sneuvelen niet, maar in afwachting sterven de vrienden.” (P.P. Rubens in een brief aan een bevriende Franse geleerde Pierre Dupuy, 10 augustus 1628, Antwerpen7)

Op 2 mei 1628 trouwden Michiel en Digna.
Zouden ze hun kind dat op de tweede kerstdag van dat jaar werd gedoopt vernoemd hebben naar Sint-Sebastiaan, om hem te beschermen ’tegens de haestige sieckte’?
Het zou een paar jaar duren voor de pest in 1631 terug heviger verscheen, hetgeen waarschijnlijk toe te schrijven was aan de overvloed van krijgsvolk, dat in de kloosters en gasthuizen verpleegd werd. Aan dezen chronischen toestand kwam geene merkelijke verbetering in 1633. In Juni ‘grasseerde’ de pest te Hoboken: ook treft men de gewone voorschriften aan nopens den invoer van levensmiddelen. Tezelfdertijd had zich de ziekte te Veerle, Tongerloo en Mechelen vertoond.

In 1859 beschreef Louis Torfs in zijn boek “Fastes des calamités publiques survenues dans les Pays-Bas…”: “Heylen observe que depuis la susdite année 1625 jusqu en 1640 la Campine fut constamment en proie à des contagions Parmi les villages qui furent le plus maltraités nous citerons Merxem Mollet Pulderbosch (1628) Hoboken Veerle et Tongerloo ainsi que la ville de Malines (1633) Diest plus célèbre par sa bierre sucrée que par son antiquité franque dont on ne retrouve plus l ombre au grand désappointement des archéologues qui veulent absolument que cette petite ville soit le fameux Dispargum résidence présumée du roi Pharamond Diest disons nous fut encore plus rudement éprouvé pendant cette période si courte le fléau s abattit six fois sur sa vieille enceinte et neuf chanoines de l abbaye de Tongerloo payèrent successivement de leur vie le zele charitable qui leur avait inspiré le désir d aller au secours d une population désolée

1636-1640: Erge pestepidemie8.

Gedurende het jaar 1638 was de toestand onder oogpunt der pest, merkelijk verbeterd. Groote sommen werden echter uitbetaald voor het verzorgen der zieke en gekwetste soldaten komende van het leger van den Kardinaal-Infant (Ferdinand van Oostenrijk, generaal, en na de dood van aartshertogin Isabella werd hij landvoogd van de Zuidelijke Nederlanden van 1634 tot 1641), namelijk gedurende de krijgsverrichtingen omtrent Calloo en Liefkenshoek. Dit krijgsvolk werd verpleegd in het Sinte Elisabethsgasthuis en op het Tuchthuis.
Gedurende de herfst 1638 tot het begin van den zomer 1639 was de stad van de haastige ziekte verschoond gebleven. Maar op 1 Juli had zij zich opnieuw vertoond.

Is Michiel hier ziek geworden en is hij overleden in het Sint-Elisabethgasthuis waar men zijn naam vermeldde als Michiel Flamens, of was dit een toevallige naamgenoot? Onlangs vond ik nog een doopakte met de naam Flamens, die geen uitstaans had met de naam Vlam of de Vlam.
Toevallig datzelfde jaar werd immers in Sint-Fredegandus te Deurne volgens een begraafregister Machiel Vlam begraven, waardoor we zijn uitgegaan dat het om dezelfde persoon ging. tenslotte is Machiel Flamens overleden in het Sint-Elisabethgasthuis. Alls laatste volwassene van zijn gezin is het onduidelijk wie de kosten van overbrenging en begrafenis naar Sint-Fredegandus zou bekostigen. Tenslotte was het tarief voor zijn begraving geraamd op slechts 8 stuivers.

  1. Enkhuizen tijdens de Republiek: een economisch-historisch onderzoek naar stad en samenleving van de 16e tot 19e eeuw. [Uitgeverij Verloren, 1988] ↩︎
  2. Bij aanpassingswerken in de kerk van Sint-Andries te Antwerpen werd aan de rechterzijde een groot ossuarium of stapelplaats voor beenderen bloot gelegd na het openbreken van de vloer. Tussen de beenderen lagen schedels van bokken. Wouter van de Perre (1574-1652), chirurg, had in zijn ‘Pestboeck…’ uitgegeven te Antwerpen in 1633 reeds vermeld dat de Franse dokter Ambroise Paré had aangeraden een bok te houden in een der kamers van de woning. ↩︎
  3. Stockmans-d&b_III, p.103 ↩︎
  4. De pest in het algemeen en in het bijzonder te Poederlee, Lille, Gierle en Wechelderzande in de zeventiende eeuw. [Heemkundige kring – Norbert de Vrijter, Lille, jaarboek 1985] ↩︎
  5. De Congregatio Fratrum Alexianorum Cellitarum, Broeders Alexianen, is de naam van een religieuze congregatie van ziekenbroeders. Ze waren oorspronkelijk bekend als cellebroeders, cellieten en arme broeders. Ze zijn genoemd de heilige Alexius van Edessa (gestorven rond 430). De Alexianen dragen een zwarte tuniek, zwart scapulier met capuchon en een leren gordel. De congregatie is in de dertiende eeuw ontstaan uit de beweging van de begijnen en begarden en werd erkend onder Paus Julius II (1503-1513). Omdat de Alexianen uitsluitend de eenvoudige gelofte afleggen, spreekt men van niet van een kloosterorde in strikte zin, maar van een congregatie. Na de zorg voor pestlijders ging de aandacht van de broeders vanaf het begin van de 17e eeuw uit naar de zorg voor psychiatrische patiënten. Tijdens de Reformatie (16e eeuw) en door het bewind van de Franse Revolutie (1789 – 1799) gingen de meeste van hun huizen ten onder. Vanuit Aken ontstond echter onder impuls van rector Dominicus Brock (1844 – 1860) een heropbloei van de congregatie. Thans bedienen de Alexianen inrichtingen voor de verpleging van geesteszieken en sanatoria in Duitsland, België, Ierland, Engeland, Filipijnen, India en de Verenigde Staten. ↩︎
  6. Dambrugge ↩︎
  7. Pieter Paul Rubens, Brieven, samengesteld door Leen Huet, 2014 ↩︎
  8. Stockmans-d&b_III, p.103 ↩︎

VLAM!