Het klimaat in de Lage Landen

Eind zestiende eeuw

Een koudegolf van december 1586 tot en met september 1587 is een eerste forse inzinking van de Kleine IJstijd (zie onder).
Overal in West- en Midden-Europa wordt het in de tweede helft van de 16e eeuw kouder.
De winters worden gekenmerkt door meer sneeuw en ijs, beginnen vaak al in november en duren tot maart of april.
Vanaf 1530 worden ook de zomers koeler met herfstachtig weer, compleet met storm en stormvloeden.

Uit historisch onderzoek van meteorologen, gebaseerd op talloze bronnen, zoals dagboeken, stadsrekeningen en jaarringen van bomen, blijkt dat het laatste kwart van de zestiende eeuw waarschijnlijk het koudste was in de afgelopen duizend jaar. Deze periode is het dieptepunt van de Kleine IJstijd.

Herstel in zeventiende eeuw

Op de Tweede Paasdag van het jaar 1606 waait er een hevige windstorm over onze gewesten.
Naar aanleiding hiervan wordt het chronogram “oMnIa CaDUnt” , dit is het Latijn voor “alles valt”, gemaakt. Wanneer je de getalwaarden van de letters die Romeinse cijfers voorstellen, samentelt, geeft dit samen 1606:
“Is op (Tweede) Paaschdag door het geheele Land schrikkelyke stormwinden geweest, die veele schaden aen Kerken, Huizen en Boomen gedaen heeft.”

Januari 1608: IJsvermaak op de toegevroren Schelde. Op 10 januari trekken de Sinjoren met duizenden de Schelde over. In de late namiddag drijft een schol af met daarop 500 man. Dankzij de schippers kan iedereen worden gered.
Literatuur: ARENTS, P. : “Antwerpen in dicht en lied – IV”, nr. 200, in: “Antwerpen”, derde jaargang, nr. 4, december 1957, p.174.

De jezuïet Charles Malapert (1581- 1630) publiceert in 1616 zijn gedichtenbundel “Poemata” in twee delen bij de drukker Plantijn-Moretus te Antwerpen.
Waar hij het in het eerste gedeelte heeft over de hevige windstorm van Tweede Paasdag 1606, bevat het tweede gedeelte twee gedichten “De Ventis” over de winden.

Ook het eerste kwart van de 17e eeuw was nog koud, zoals onder andere blijkt uit de winterlandschappen van schilders zoals Hendrick Avercamp (1585-1634).
Op deze schilderijen zijn vaak bevroren wateroppervlakten te zien waarop allerlei mensen schaatsen, lopen of zich op andere manieren vermaken.
Sneeuw is ook een overheersend element in veel dorpsgezichten van Pieter Brueghel de Jonge (1564-1638).
Op 10 februari 1621 ligt de Schelde dichtgevroren. ’s Anderendaags gaan de mensen erover en begint men tenten op te richten waar men bier, wijn, koeken, appelen, noten, limoenen, appelsienen, worsten, haring en tabak verkoopt. Het ijs is vijf voet dik.
Literatuur: ARENTS, P. : “Antwerpen in dicht en lied – IV”, nr. 218, in: “Antwerpen”, derde jaargang, nr. 4, december 1957, p.176. Hierna het schilderij van Sebastiaen Vranckx (1622) illustreert de activiteiten op de dichtgevroren Schelde aan de Werf; let ook op de kledij uit die tijd van onze voorouders.

December 1627: Stormvloed. De sinds 1584 geïnundeerde polders benoorden de Kauwensteinse dijk worden erg gehavend. [guns-1972, p.49].

De “Kleine IJstijd” was definitief op gang gekomen.

1635: « In de maend January maakte het een soo felle koude dat men selfs met geladen wagens over de Schelde voor Antwerpen konde passeren.» [avbg.be]

Vanaf het tweede kwart van de 17e eeuw trad een duidelijk herstel op en werd het zelfs relatief zacht.
Zo waren de winters van 1636 en 1637 in West-Europa zacht en de zomers in die jaren zelfs warm met opnieuw vroege en rijke wijnoogsten.

De periode 1675-1715 valt echter in het koudste gedeelte van de Kleine IJstijd – “Little Ice Age” (LIA). Bovendien valt ze ook in het Maunderminimum (1645-1715) van de zonneactiviteit. De combinatie van deze twee gebeurtenissen wordt gekenmerkt door temperaturen die behoorlijk lager liggen dan de gemiddelde globale temperaturen.

De Kleine IJstijd kende dus grote natuurlijke variaties: koude periodes werden afgewisseld door een aantal opeenvolgende minder koude jaren.

Het klimaat en de heersende hygiënische omstandigheden van die tijd kunnen de mede een rol spelen in de ontwikkeling van diverse epidemieën.

De Kleine Ijstijd (IJstijden en IJstijdafzettingen)

Wat wij van deze Kleine IJstijd weten ontlenen we aan publicaties, dagboeken, tolgeldregistraties, het niet kunnen varen van trekschuiten e.d. Ook blijkt uit het patroon van jaarringen in bomen uit die tijd, dat het klimaat verslechterd was. Mensen in de steden, maar vooral op het platteland van een paar eeuwen terug, kregen met een temperatuurdaling te maken, die gemiddeld zo’n 1 tot 2 graden lager was dan voordien. Dit lijkt niet veel, maar in de tweede helft van de 17e eeuw, toen een dieptepunt werd bereikt, moet het vooral voor boeren een beroerde tijd zijn geweest. Bij ons had elk kasteel of stad wel één of meer wijngaarden, maar die verdwijnen toen het kouder werd. Door het wegzakken van de temperatuur brachten oogsten minder op of mislukten. Dit leidde enkele keren tot hongersnoden en sociale onrust. In Frankrijk mondde een dergelijk oproer zelfs uit tot de Franse revolutie.

De koude begon vaak al in november en duurde met onderbrekingen tot maart of april. Ook de zomers verliepen vaak herfstachtig met veel wind, regen en overstromingen. Een ander punt waardoor de winterkou bij de toen levende mensen extra hard aan kwam was dat de voorzieningen die wij nu als heel normaal beschouwen, een paar eeuwen geleden niet of nauwelijks aanwezig waren. Het weinige dat wel geboden werd had bovendien bij lange niet het niveau dat wij tegenwoordig als heel normaal beschouwen. De kou in de wintermaanden, het eenzijdige en vaak ook ontoereikende voedsel in combinatie met de doorgaans slechte huisvesting was de voornaamste reden dat veel mensen de winter niet of nauwelijks overleefden.

(Kleine IJstijd 1570-1700 in Europa):

In de jaren 1570 tot 1700 daalde de temperatuur wereldwijd met gemiddeld twee graden Celsius. Deze periode – die een uitloop had tot in de negentiende eeuw – wordt daarom door historici wel de Kleine IJstijd genoemd. Extreme weersomstandigheden waren het gevolg: vorst en sneeuw in de zomer, stormen, langdurige neerslag, hongersnoden in China en misoogsten in India. Maar de temperatuursdaling had naast economische ook politieke en culturele effecten.

De heksenvervolgingen in het Heilige Roomse Rijk beleefden pieken in de jaren 1588-1600 en 1620-1650. Dat was geen toeval, zo betoogt Blom. In die periode was het weer extreem onstuimig, koud en guur, hetgeen leidde tot misoogsten en honger waarvan ‘heksen’ – van wie twintig procent mannelijk was – dan de schuld kregen. Hongersnoden en misoogsten leidden in grote delen van Europa tot een trek van platteland naar stad. De weersverandering had ook invloed op de schilderkunst, waarin veel winterse taferelen opdoken. Phillip Blom noemt als voorbeelden onder meer Pieter Bruegel de Oudere (1525/1530-1569) en diens Jagers in de sneeuw (1565) en Winterlandschap uit 1608, van Hendrick Avercamp (1585-1634). Maar “De Oogst”, een ander schilderij uit diezelfde reeks, laat zien dat er ook gewoon warme zomerdagen waren in de Kleine IJstijd. Philipp Blom doet in zijn boek [De opstand van de natuur: een geschiedenis van de Kleine Ijstijd en het ontstaan van het moderne Europa]: de misoogsten en hongersnoden die het gevolg waren van de klimatologische veranderingen ten tijde van de Kleine IJstijd, stimuleerden onder meer de wereldhandel en vormden een aanzet tot economische veranderingen en innovatie. Wetenschappelijk onderzoek wees uit dat er rond 1430, vaak genoemd als het begin van de Kleine IJstijd, er meerdere vulkaanuitbarstingen zijn geweest. En in de koudste periode, ruwweg van 1570 tot 1730 was er een hoge vulkanische activiteit. Vulkanisme is dus hoogstwaarschijnlijk een van de factoren die in de Kleine IJstijd een afkoelend effect had op het klimaat. Een tweede factor die meespeelt is de zon. Tijdens de Kleine IJstijd waren er drie perioden met een lage zonneactiviteit, achtereenvolgens het Spörer-minimum (van ongeveer 1460 tot 1550), het Maunder-minimum (ongeveer 1645 – 1715, met het koudste van de drie periodes van de Kleine Ijstijd) en het Dalton-minimum (ongeveer 1790 – 1830) genaamd. Die minima zijn zichtbaar in waarnemingen en reconstructies van het aantal zonnevlekken die toen veel minder waren. Ook de Milankovic-cyclus (Servische wiskundige begin 20e eeuw) werd onder de loep genomen, waarbij de ellipsvormige baan rond de zon korter en langer wordt over een periode van 10.000 jaar (langer = kouder) (in 2019 wordt de ellips langer).  Desondanks blijkt uit de oudste instrumentele meetreeks van de temperatuur ter wereld, de Central England Temperature, dat er zelfs in hartje Kleine IJstijd ook heel zachte winters waren.

En dan is er nog het broeikaseffect. Analyse van ijsboorkernen laat een kleine stijging van de atmosferische concentratie van broeikasgassen als CO2, methaan en lachgas vanaf het begin van onze jaartelling tot omstreeks 1550. Daarna volgt een abrupte daling over een periode van zo’n 50 jaar. De wetenschappelijke discussie over de oorzaak van die daling woedt nog volop. Volgens de Ruddiman-hypothese nemen broeikasgasconcentraties al enkele millennia toe als gevolg van de ontwikkeling van de landbouw door de mens. Aan het eind van de Middeleeuwen werd de mensheid onder meer door pestepidemieën zodanig gedecimeerd dat tijdelijk het omgekeerde gebeurde: landbouwgebied verdween en werd weer ingenomen door natuur, met als gevolg dalende concentraties van de broeikasgassen CO2, methaan en lachgas. Maar het was ook de tijd van Amerika, ontdekt door Columbus. Door het meebrengen van ziektekiemen en door toedoen van de onderdrukking onder Cortez was de Amerikaanse bevolking gedecimeerd van 60 miljoen mensen (toen 10% van de wereldbevolking) naar 6 miljoen. Doordat vele akkers en gronden niet langer bewerkt werden, nam de natuur haar plaats terug in (bossen!) en nam de CO2-opname (7 á 10 deeltjes per miljoen gelijk aan wat wij in 2019 jaarlijks de lucht inblazen drastisch toe. Hierdoor zakte de temperatuur met 0,16 graden in Amerika, maar het gevolg was een temperatuurdaling van 2 á 3 graden! Sneeuwstormen in Portugal waren toen als normaal beschouwd. (studie: University College Londen)

In Europa woedde van 1618 tot 1648 de Dertigjarige Oorlog, die werd deels veroorzaakt door slechte oogsten, voedseltekorten en de hierop volgende sociale onrust. Minder voedsel zorgde voor een minder goed immuunsysteem voor de bevolking. (Dit was een van de redenen dat de Zwarte Dood in 1348 zo om zich heen kon grijpen.)

VLAM!