https://www.scriptiebank.be/sites/default/files/webform/scriptie/masterpaper_6.pdf
Latijn-onderwijs te Geel en Mol – Schoolschriften na de Theresiaanse hervormingen (1777-1785)
‘Wie de historische publicaties over de Kempen doorneemt, zal erover verbaasd staan dat bijna alle steden en dorpen in deze regio er prat op gaan ooit een “bloeiende Latijnse school” te hebben gehad. De meest bekende van deze instellingen waren, alleen al maar voor wat het huidige arrondissement Turnhout betreft, gevestigd in – ik noem in alfabetische volgorde – Geel, Herentals, Meerhout, Mol en Turnhout. Maar ook vele kleinere dorpen bezaten gedurende kortere of langere tijd een Latijnse school: Arendonk, Balen, Dessel, Eindhout, Gierle, Herselt, Hulshout, Kasterlee, Lichtaart, Retie en Westerlo.1.
Doorheen heel deze studie worden de verschillende klassen van de Latijnse school aangeduid met hoofdletters – Kleine en Grote Figuur, Grammatica, Syntaxis, Poësis, Retorica en Dialectica – en de overeenkomstige onderdelen van de taalstudie met kleine letters – grammatica, syntaxis, poësis, retorica en dialectica.
Het zesde jaar was verdeeld in één semester Retorica en één semester Dialectica. Coorens’ rekrutering voor de Dialectica geschiedde als volgt: de studenten van deRretorica stapten na een semester automatisch over naar de Dialectica, daaraan werden de beste studenten van de Poësis toegevoegd. Daarbij voegden zich nog leerlingen van andere scholen die voor de Dialectica speciaal naar Geel kwamen. Dit systeem zorgde soms voor na-ijver onder de poësisstudenten. Gemiddeld 13% van de niet geselecteerde poëten verlieten Geel2.
Verder kon men voor hogere studies doorstoten naar de Leuvense artes-faculteit. Dat is wat met de zoon van Theodorus betracht werd, maar blijkbaar zijn de studies niet beëindigd, misschien door vroegtijdig overlijden van Joannes Baptist de Vlam.
https://nl.wikipedia.org/wiki/Latijnse_school
De Latijnse school was aanvankelijk een kapittel- of koorschool onder verantwoordelijkheid van de kerkelijke autoriteiten. Vanaf 1215 was ieder seculier kapittel verplicht er een school op na te houden. Hoewel kerk en eredienst de meeste aandacht kregen gaven er ook leken les in vakken die voorbereidden op het bestuderen van de profane wetenschappen. Vanaf de 14e eeuw namen veel stadregeringen de financiële lasten voor de school op zich en verkregen zo zeggenschap over de reglementen en hadden de bevoegdheid de rector aan te wijzen. In de periode van 1575 tot 1876 beschikte vrijwel iedere stad en een aantal grotere dorpen over een Latijnse school. Sinds de 16e eeuw werd ook het Grieks opgenomen in het schoolprogramma.
In de middeleeuwen was onderwijs in iedere stad in de Nederlanden voorhanden. Naast de aanwezige scholen voor lager onderwijs die onder de parochies ressorteerden kende men meestal de ‘De grote school’ als voorbereiding op een religieus bestaan of universitaire studie. Dit was de Latijnse school.
Als jongens met hun studies begonnen waren ze ongeveer negen jaar oud. Het klassikale systeem kende vier klassen die een half jaar vergden, gevolgd door een afsluitend leerjaar. Daarna kon de leerling zich melden bij een kloostergemeenschap of, voor verdere studie, bij een universiteit. Een leerling bleef net zo lang in een klas tot hij zich de daar aangeboden kennis eigen had gemaakt. Sommige scholen hadden voor begaafde leerlingen nog een tweejarige bovenbouw waar dezelfde leerstof als aan de universiteit werd behandeld, filosofie maakte dan deel uit van de lessen. Na vijf of zes jaar kon het gehele programma zijn afgerond. De gemiddelde schoolverlater was rond de vijftien jaar oud, maar de variatie in leeftijd was groot.
Uit akten van Westerlo en Olen weten we nu dat Sebastianus schepen was van de heerlijkheid Tongerlo.
Schepen in het Ancien Regime werd je niet zomaar en je werd zeker niet verkozen. De aanstelling gebeurde door de heer, in dit geval de prelaat van de abdij van Tongerlo. Om schepen te worden kwam je uit de gegoede middens, de hogere of middenklasse van de bevolking. Kandidaat schepenen konden wel worden voorgedragen, maar uiteindelijk was het de Heer die zijn goedkeuring en voorkeur liet blijken.
Sebastianus was 11 jaar toen zijn ouders waren overleden. Wie voor hem en waar de zorg droeg, is onbekend. Dat zijn vader uit gegoede middens komt, kan worden afgeleid uit de doopgetuigen. We kennen enkel die van de zonen, Sebastianus en Michiel. Van Bastiaen weten we dat het Petrus Henssens en Emerentiana van Halom betrof. Die eerste was brouwer, herbergier, tevens deken van de bierbrouwers van Antwerpen, een rijk en begenadigd figuur, wiens kleinkinderen in de adel zullen worden verheven.
In die hoedanigheid kan het zijn dat Bastiaen onderricht volgde op de Latijnse school te Antwerpen. Of hij dat heeft voortgezet in Westerlo of Herselt, kan betwijfeld worden. In Tongerlo zelf was geen Latijnse school.
Dat zijn kleinzoon Joannes Baptist, zoon van Theodorus, aan de Leuvense universiteit Artes-faculteit werd ingeschreven, kan met zekerheid worden afgeleid dat J.B. de Vlam tussen zijn 9e en 15e jaar op de Latijnse school van Herselt heeft doorgebracht (in navolging van zijn grootvader, of omdat het kon?), gezien het gezin Theodorus de Vlam in Herselt woonachtig was. Dat J.B. zijn studies niet heeft voortgezet kan een gevolg zijn van het harde leven aan de colleges: het opvoedingssysteem waartoe traditioneel ook stokslagen en schoppen behoorden waren mogelijk geen vol te houden regime voor de jongen.
Zeker is dat Sebastianus zonder de Latijnse school wellicht niet aan de bak zou zijn gekomen, en kon trouwen met de dochter van de hoofdman van de kolveniersgilde.
Heeft Sebastianus alsnog zijn studies aan de Latijnse school buiten Antwerpen kunnen voortzetten, dan zal dat ofwel in Herselt of in Westerlo geweest zijn; beide scholen werden gerund door de norbertijnen.
Abten tijdens het leven van Sebastianus uit de verkiezing van hoofdman van de SNG op 1673: Bastiaen heeft vier abten gekend, zelfs al weten we niet wanneer Sebastianus zich in Tongerlo vestigde
- Theodorus Verbraken, toen Sebastianus en Maria Verleuffel trouwden: hij was de oom van kanunnik Willibrordus, die later pastoor van Wijnegem, en werkgever van Elisabeth de Vlam, zus van Bastiaen, zou worden.
- Augustinus Wichmans.
- Albert Ursino, hoewel hij nauwelijks een jaar zijn abbiaat kon uitoefenen voor hij overleed.
- Jacob Hroznata Crils, tot aan Sebastianus’ dood in 1689.
Hoofdman (de Verleuffels en Bartholomeussen waren trouwens familie van elkaar)