Haar verhaal kent een opvallend verloop. Ze is geboren in Tongerlo, wordt bedacht in de nalatenschap van een zeer rijke koopmansfamilie in Antwerpen, en zal net als haar man Henricus de Vos begraven worden in een kapel in het koor van de Onze-Lieve-Vrouwe-kathedraal te Antwerpen.
Entiteit | Naam | Soeverein |
Gemeente | Heerlijkheid TONGERLO | Prelaat van Tongerlo, abt Jakob Hroznata Crils |
Provincie | Hertogdom Brabant | Landsheer van Brabant: Karel III |
Land | Katholieke/Zuidelijke/Habsburgse Nederlanden | Koning Spaanse Rijk: Karel III |
Als jongste van 10 kinderen is zij geboren in het ouderlijk huis in het dorpscentrum van Tongerlo omstreeks 1676. Omstreeks, want de geboorteakten van die tijd zijn verdwenen. Ze is acht jaar als haar moeder in 1684 en 13 jaar als ook vader Sebastianus overlijdt. Wie haar peter en/of meter waren weten we niet wegens het ontbreken van de akten van alle kinderen van Sebastianus en Maria. Het vermoeden speelt dat haar oudere broer Theodorus en zus Anna de zorg van de nog jonge (overblijvende) kinderen op hen namen, en dus ook voor de nodige (solvabele) contacten zorgden bij het uithuwelijken.
Over Henricus de Vos weten we meer. Hij zou uit een linnenkoopmansfamilie komen, blijkens de activiteiten van zijn vader.
Hendrik en Maria trouwden in de Sint-Jacobskerk op 12 april 1704. Hier wordt zij nog de Vlamme genoemd, zoals haar vader Ignatius en grootvader Sebastianus.
12 Aprilis 1704
Henricus de Vos et
Maria de Vlamme
coni: matrimonis Testibus
Joannes Baptista Selliers et Joannes van Beke
Hun getuigen waren Joannes Baptista SelliersSpeltoir en Joannes van Beke. Over van Beke merken we dat zijn naam telkens als getuige opduikt in deze akten, van waaruit we kunnen afleiden dat hij mogelijk koster is van de Sint-Jacobskerk; hij kán evenwel een verwant zijn van de gelijknamige Tongelse familie van Beke. De dooppeter van Maria Verleuffel was Cornelius van Beke, secretaris van Tongerlo.
De naam van de eerste getuige is moeilijker te lezen als Selliers maar is verkeerd gespeld in deze akte. J.B. Speltoir trouwde in 1706 in aanwezigheid van Petrus de Vos en Joannes van Beke. (verwantschap tussen Petrus en Hendrik de Vos is niet gekend)
Hendriks’ jongste broer Dionysius de Vos was zelf nog getuige in 1705.
Eerder in 1703 was al een Van Ham gehuwd waarbij Ludovicus de Vos getuigde; het is mogelijk (maar niet verder onderzocht) dat dit de eerstgeborene in het gezin de Vos-Coppijn zou kunnen zijn.
De kinderen van Maria en Hendrik (nieuwe pagina)
Hoe belandden Maria en Hendrik in een vooraanstaand graf in de kathedraal? zie verder op deze pagina
Waren ze lid van een broederschap? zie verder op deze pagina
Wie was Constantia Goijvaertssen van der Graeff? zie verder op deze pagina
Hoe hebben Henricus en Maria elkaar leren kennen? zie verder op deze pagina
Nog een andere Maria de Vlam in dezelfde wijk: zie verder op deze pagina
De kathedraal
Het verhaal van Maria de Vlam en Henricus de Vos blijft tot de verbeelding spreken, want dit koppel ligt begraven in een grafkelder van een van de koorkapellen van de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal van Antwerpen, nl. in die huidige OLV van de Vrede-kapel, oorspronkelijk was dit de kapel van de H. Barbara.
De Sint-Barbarakapel was een van de zes koorkapellen en bevond zich ten zuiden van het hoogkoor. De kapel verdween met de Franse overheersing. Vandaag is de kapel gewijd aan OLV van Vrede. De huidige kapel bevat geen elementen meer uit de 18e eeuw; zelfs het glasraam is vernieuwd in 1891.
Over de H. Barbarakapel en de broederschap
De 37 kapellen van de Onze-Lieve-Vrouwekerk waren rijkelijk versierd die de pracht en praal van de gilden en ambachten moesten weerspiegelen.
In 1661 wordt de kapel in gebruik genomen door de nieuw opgerichte Broederschap van Sint-Barbara, die voor haar altaar Thomas Willebrord-Bosschaert een Christus aan het kruis van Antoon van Dijck laat kopiëren.
De kapel was dus gewijd aan de Heilige Barbara: deze heilige was een martelares en patrones tegen de onvoorziene dood1.
Zie het plan van de kerk van van P. Génard hoger: deze kapel was gelegen tussen twee andere kapellen in: oostelijk de Sint-Ambrosiuskapel van de schoolmeesters, met toegang naar de sacristie van de kanunniken; westwaarts de Sint-Bonifaciuskapel van de kleermakers, met toegang tot de sacristie van de kapellanen. De St Barbarakapel zelf gaf toegang tot het kapittel.
Tegenover deze kapel hangen vandaag nog steeds twee epitafen: oostwaarts een epitaaf van Plantijn met een tafereel uit ‘Het laatste Oordeel’; westwaarts het epitaaf van Moretus, geschilderd door P. P. Rubens met de ‘Verrijzenis van Christus’.
Uit een beschrijving daterend tussen 1750 en 1780 lezen we het volgende over het Sint-Barbara-altaar:
ST BARBARA AUTAER is van jonica ordre (Ionische orde: bouwkunst)
Het stuck representeert Christus aen het Cruys, van onder Franciscus en Maria Magdalena, gecopieert naer van Dijck door Thomas Willeborts-Boschaert, waer van het origineel staet tot Dendermonde bij de Paters Capucinen; dese copije is gegeven door Franciscus van Hilwerven Canoninck en penitencier deser kercke; langhs dese cappelle gaet men in ’t cappittel.
De grafkelder onder de voormalige Sint-Barbarakapel is tot op vandaag onaangeroerd gebleven. Hierin liggen Maria de Vlam en haar echtgenoot Henricus de Vos begraven. Volgens een begraafregister van de plebaan van de OLV-Noord-parochie woonden ze in de Gratiekapelstraat, die net als de Keizerstraat tot de parochie Noordkwartier van de OLV-kerk behoorde, en die in de XIIe wijk lag.
Wie zich een idee wil vormen van die grafkelder, dan kan men alvast vergelijken met dat van Pieter Paul Rubens in de Sint-Jacobskerk, die in 1640 was overleden. (vergelijking gebaseerd op studies van andere grafkelders in de OLV kathedraal lic. arch. Jana Steel, 1987-1990)
Hoe belandden Maria en Hendrik in een vooraanstaand graf?
Nu komt natuurlijk de vraag: wat heeft dit koppel dat zij het privilege of de financiën had om zich in dit vooraanstaand deel van de kathedraal te laten begraven? (*)
Immers, naast religieuze personen konden enkel edellieden en vooraanstaande en gegoede burgers het zich veroorloven om binnen de muren van het kerkgebouw te worden begraven. hoe dichter bij het allerheiligste (koor), hoe duurder het graf. In het hoogkoor echter konden enkel priesters worden begraven, want zij waren gezalfd.
Hiervoor moeten we trachten iets over hun leven en entourage te achterhalen.
Het verhaal begint als we een codocil vinden in een testament van de rijke geestelijke dochter Constantia Goijvaertsen van der Graeff (let op: deze naam komt in heel veel varianten voort voor dezelfde familie: Govaertsen/Goijvaertsen/Goyvaerts. van de/ van den/vander/ Graef, Graeff, Graeve, Grave,…); zij woonde op Kipdorp in de rijke buurt (Wijk XI) van de stad.
Maria en Henricus bewoonden een huis in de (toen) stijlvolle Gratiekapelstraat (voorheen de Pauwels Eloutstraet, genoemd naar een linnenbleker die daar zijn land had). De straat werd genoemd naar de daar gebouwde Kapel van Gratiën: het koppel woonde tegenover de kapel, op korte afstand van Kipdorp.
De prachtige en statige Gratiekapelstraat (de vroegere Pauwel Eloutstrate) uit vroegere tijden steekt schril af tegen de toestand vandaag. Op de foto hiernaast waar zich nu het onderste hoekhuis (okergeel) bevindt. stond de Gratiekapel, opgericht in 1505, Deze laat-gotische kapel, ontworpen door de vermaarde architect Dominicus de Waghemakere, was een hoog gebouw in rode baksteen met witte banden in de stijl van de Keizerskapel in de Keizerstraat.
De haan van het torentje werd ‘gered’ en in bewaring genomen door de neef van een zekere Jules Pauwels. Rechts van de kapel, gewijd aan “O.L.V. van Gratie” (beter: “O.L.V. van Genade”), was een godshuis verbonden; kapel en godshuis (13 huisjes), gesticht door de rijke koopman Antoon de la Ruelle, waar o.a. de priester moest wonen (bezoldigd) die elke dag de mis moest lezen in de kapel. In 1581, toen de protestanten heersten in Antwerpen, mochten de RK enkel dopen en huwelijken uitvoeren in deze kapel en in die van de kapel op de Schoenmarkt. Kapel en godshuis werden in 1881 aan een aannemer verkocht toen de herstellingskosten te zwaar werden om dragen door het bestuur. Daarna werden de gebouwen, samen met enkele aanpalende huizen in de Prinsstraat, gesloopt om plaats te maken voor ‘nieuwbouw’, ondanks hevig protest door buurtbewoners en geschiedkundigen.
De Gratiekapelstraat, waar het koppel woonde, bestond vóór 1600 aan de oostzijde uit niets anders dan de kapel, de godshuizen en de bleekhoven van enkele lakenbereiders, die in handen kwamen van stedebouwer Gilbert Van Schoonbeke. Hij bouwde de omgeving verder uit.
Aan de westzijde werd de straat volgebouwd met achtereenvolgens vanaf Blindestraat tot Keizerstraat: Sint-Peeter (hoekhuis) – De Goudbloem – De Sterre – De Paradijsvogel – St Catlyne – Het Root Huys – De Papegaye – Ste Anna – De Dry Koningen en De Gulden passer of Gulden Pellicaen (voorheen het huis van Pauwels Elout) op de hoek met de Keizerstraat.
Daar tussenin ligt de Keizerstraat, waar ooit burgemeester Nikolaas Rockox woonde, en evengoed de schilders de Vos en nog meer bekende notabelen.
Een van drie huizen De Goublom, Root Huys, of Papegaey werd bewoond door het gezin de Vos-de Vlam. De westzijde telt, vanaf het huis Sint-Peter op de hoek met de Blindestraat, 16 panden. De huurwaarde ervan varieert in 1585 tussen 24 en 65 gulden, met als hoogste waarde 114 gulden voor het hoekhuis Sint-Peter. Met andere woorden, dit betekent een marktwaarde van 384 tot 1040 en 1.824 gulden. Het gaat hier om een theoretische marktwaarde. Hier woonden o.a. kooplieden en goudsmeden. 1/3 van de woningen hebben een huurwaarde boven de 50 gulden, waaronder het huis de Pelikaan of Gulden Pelikaan. De huurwaarde van 65 gulden deelt de Pelikaan met het Rood Huis. [bron: SAA Wijkboeken Ligger 12de wijk, Degueldere]
Juffr. Constantia Goijvaertsen van den Graeff en vrouwe Anna Maria Peeters (en vanaf 1696: Michiel Peeters) waren elk voor de helft eigenaar, van een pand aan de westzijde van de straat. (SAA PK#2310 fo 317 de Goublom) of van de familie Anna Moens (PK#2310 fo 307) Drij Coningen of Rode Lantern)2
Het is dus heel goed mogelijk dat het gezin de Vos – de Vlamme het pand ‘de Goublom’ huurde van Constantia Goijvaertsen van den Graeff tot ze allebei waren overleden. Henricus’ naam komt echter niet expliciet voor in de documenten. Hun dochter komt echter wel voor in de Wijkboeken, maar voor een ander pand in de Keizerstraat (zie bij Anna Isabella de Vos).
In haar testament had Constantia Goijvaertsen van den Graeff de wens uitgedrukt dat de personen die bij haar in haar laatste dagen of uren bijstaan tot haar dood konden delen in haar nalatenschap.
“Testament Jo° Constantie Goijvaertsen van Graeff in dato 23: Junij 1702”. Testament opgemaakt door notaris Anthoni de Pieters residerende te Antwerpen. De testatrice wenste begraven te worden in de familiekelder gelegen in St. Jacobskerk te Antwerpen. Begunstigden waren o.a.: de Paters van het Processie huijs der Societeijt Jesu – de Camer vanden Schamelen huijsarmen – ieder meisje dat op haar sterfdag haar bij zal staan – de zes kinderen van wijlen Herman Cornelis en Maria Goijvaertsen vanden Graeff en haar neef Michiel Peeters, executeur van haar testament.
Na het overlijden van Constantia werd Maria voorzien van een legaat, waarin de executeur van het testament, haar neef Michiel Peeters, voor de verdeling zorgde onder de opgenoemde personen in het legaat: zo kreeg Maria op 20/09/1708 onder andere Constantia’s beste rok, een zilveren lepel, en twee voorschoten. In die tijd waren dit bijzondere goederen.
Maria de Vlam, echtgenote van Hendrick de Vos bekent ontvangen te hebben uit handen van Jonker Michiel Peeters, executeur van het testament van wijlen Constantia Goijvaertse vande Graeff, de som van 6 gulden wisselgeld, twee voorschoten, haar beste rok en een zilveren lepel. De kleding en lepel waren afkomstig uit een legaat van C.Goijvaertsen.
In een codocil werd aan Maria eerder (op 16/01/1708) al een geldbedrag in guldens uitgekeerd. Mogelijk was Maria gezelschapsdame van Constantia?
“Copije vande manuele codicille gemaeckt door Jouffr: Constantia Goijvaertsen vanden Graeff salig.”. Constantia Goijvaertsen voegt een codicille toe aan haar testament. Zij vermaakt enkele legaten ten bedrage van 6.000 gulden in wisselgeld. Begunstigden waren: de fabriek van de St. Jacobskerk krijgt 350 gulden op een rente va 1.250 gulden. Het Processiehuys der Societeijt Jesu erft 15 gld voor een mis van requim en 20 gld bovenop de 30 gld voor kaarslicht. Anthonie de Pieters krijgt een zilver zoutvat. Michiel Peeters erft 24 servietten, 2 ammelakens en enkele slaaplakens. Catharina Peeters krijgt een zilveren kroes, de grote schapraai, een houten bank en een ammelaken, 26 servietten en een paar brantijzers. Anna Maria Moens erft een ledikant, een bed met toebehoren, een bruin deken, 3 vergulde toppen en een paar zilveren kandelaars. Andere begunstigden waren nog: Cath. Peeters, Theresia Moens, Anna Maria Moens, Michiel Moens, Eduard Moens en de kinderen van Hermanus Cornelis., Catharina Choldam, Joanna Vergouwen, Maria de Vlam, het Broederschap van de Dood (*) en het Clooster van de Engelse Tresen.
Maria de Vlam (of Maria Vlamma) is begraven op 9 juni 1714: zij is bijgezet in de grafkelder van de kapel gewijd aan de H. Barbara.
Henricus de Vos is eveneens bijgezet op 29 oktober 1715 in de grafkelder van de kapel gewijd aan de H. Barbara.
Bijgezet worden in een grafkelder in de kathedraal werden enkel gegeven aan gegoede of verdienstelijke burgers, edellieden en religieuzen. Wat was er zo bijzonder aan dit koppel dat zij van dit privilege konden genieten? Waren zij gegoede burgers die er financieel warmpjes bij zat? Had Henricus hooggeplaatste vrienden binnen de kerk? Waarom werden zij specifiek in deze koorkapel begraven, en bijvoorbeeld niet elders in de kerk?
Het koppel woonde in de Gratiekapelstraat. Ooit was dit doodlopende Pauwels Eloutstraete, die er zijn blekerij had. Meerdere straten in de wijk werden ontsloten, o.a. onder impuls van stadsaannemer Gilbert van Schoonbeke. In deze straat werd de kapel van Gratiën gebouwd met enkele godshuizen ernaast. We zien hier nog een laatste beeld van deze kapel en de godshuizen die eind 19e eeuw gesloopt werd door de stad ondanks protest door archeologen en buurtbewoners. Ook het huis met trapgeveltjes is lang verdwenen. Het alternatief vandaag spreekt niet tot de verbeelding.
Op de ingekleurde gravure (Joan Blaeu,1649)
onderscheiden we de parochiegrenzen: in het groen de O.L.V.-parochie; in het roze de Sint-Jacobsparochie (Oostwaarts vanaf Sint-Jacobsstraat en Prinsesstraat).
De Gratiekapel vinden we aan de letter k.
Nr 116 is de Keizerstraat. Nr. 117 Blindestraat.
Kijken we eerst eens naar de geschiedenis van Henricus in een aparte rubriek.
Dat Dionysius van der Vorst, de peter van Dionisius de Vos in de Sint Barbarakapel een grafsteen had, en dus hier begraven ligt, evenals de zoon van diens petekind, nl. Henricus, kan betekenen dat de banden tussen de families de Vos en van der Vorst groot waren, en mogelijk maakten zij allen deel uit van de Broederschap van de H. Barbara.
Nog andere vooraanstaanden liggen hier begraven, nog uit de tijd vóór de kapel werd gewijd aan de H. Barbara:
Nog in de OLV-kathedraal, meer bepaald in de midden- en zijbeuken liggen/lagen de graven van de families Henssens (zoon van onze Petrus Henssens, peter van Sebastianus; hij lag begraven in de St Walburgiskerk), Goyvaertsen van der Graeff/Grave, van Eelen, de Vos, … allemaal families die eveneens diverse malen in ons stamboomonderzoek opduiken.
Waren ze lid van een broederschap?
Dat Maria en Hendrik aan de OLV-parochie verbonden waren, lag in het feit dat hun straat binnen de OLV-Noord-parochie lag, pal op de grens met die van de Sint-Jacobsparochie.
Het koppel trouwde in 1704 weliswaar in de Sint-Jacobskerk maar ze woonden in de nabijgelegen Gratiekapelstraat die echter behoorde tot de O.L.V.-Noord-parochie.
In het artikel van TOPA over de voormalige kapel lezen we: In 1661 wordt de kapel in gebruik genomen door de nieuw opgerichte Broederschap van Sint-Barbara.(*)
Guido Marnef (UFSIA) in zijn postdoctoraal werk van 1996 over de Reformatie in Antwerpen, schreef het volgende op bladzijde 51 en volgende:
Over het microniveau van de vertrouwde arbeidsplaats als contact- en ontmoetingsruimte:
“Lidmaatschap van een ambacht bracht sociale en religieuze verplichtingen mee die groepsvorming en samenhorigheidsgevoelens in de hand werkten.”
“Elk ambacht had overigens in een van de parochie- of kloosterkerken een altaar of kapel, gewijd aan zijn patroonheilige. Zelfs na de dood kwam de onderlinge verbondenheid tot uiting. Zo hadden de leden van de natie van de goud- en zilversmeden een gemeenschappelijke grafkelder in het klooster van de predikheren waar zij tevens hun altaar, gewijd aan Sint-Elooi, onderhielden”
Als de tradities ook in het begin van de 18e eeuw nog standhielden, bestaat de mogelijkheid dat Maria en Hendrik inderdaad lid waren van een confrérie (broederschap/sodaliteit), gewijd aan de Heilige Barbara, voor wie een altaar en kapel was ingericht in het koor van de Onze-Lieve-Vrouwe-kerk, en dat zij daarom na hun dood werden bijgezet in de grafkelder die zich daar nog steeds bevindt. De allereerste vermelding van het bestaan van de Broederschap van de Heilige Barbara vinden in het boekje van de franciscaner pater Henricus Sedulius ‘Diva Virgo Mosae Trajentisis’, uitgegeven in Antwerpen in 1609. Het doel van de broederschap H. Barbara was ‘De verering van de Heilige Barbara, als patrones van een zalige dood3 en het ontplooien van een religieuze dan wel levensbeschouwelijke activiteiten, zulks ter inspirering en stimulering van de lede van de Broederschap.’
Een confrérie was een elitaire vereniging met een beperkt aantal leden, afkomstig uit de geestelijke en wereldlijke aristocratie van de stad, waar ook rijke kooplieden en veel ambachtslieden konden deel van uitmaken.
Een broederschap was een religieus genootschap met vrijwillig toegetreden leden, gegroepeerd rond de verering van een heilige of relikwie. Rond 1550 waren er zo een 32 broederschappen die hun altaar hadden in de OLV-kerk.
De kapel van de H. Barbara is er niet meer sinds de Fransen de kathedraal hebben leeggeroofd. Na de Eerste Wereldoorlog werd de ruimte volledig heringericht (vloer, glasraam, schilderijen) met een nieuw altaar en gewijd aan O.L.V. van de Vrede. (Opmerking: er werd een kranskapel heringericht en gewijd aan de H. Barbara, maar net als de OLV van de Vrede-kapel is de inhoud van na de Franse Tijd.)
Wie was Constantia?
Constantia was de zus/dochter van Jan Goijvaertssen van der Graeff, een linnenkoopmansfamilie afkomstig uit ’s Hertogenbosch. Als rijke ongehuwde dame trad zij toe tot de sociëteit Jesu (jezuïetenorde) en werd zij aldus een geestelijke dochter. De executeur van haar testament werd haar neef Michiel Peeters. Uit de Geschiedenis van Deurne en Borgerhout blijken ook zijn banden met de familie van Petrus Henssens, de peter van Sebastianus.
Anthonij de Pietersen was notaris (ook momboir en begunstigde, misschien ook familie) van de familie Goijvaertsen vander Graeff & Peeters.
Die informatie vinden we terug in de familiearchieven van Peeters d’Aertselaer via de heemkundekring Jan Vleminck, en het vermeldt legaten aan Maria de Vlam.
Hoe hebben Henricus en Maria elkaar leren kennen?
Toen de ouders van Maria waren overleden, was zij pas 13 jaar. Net als haar broer Petrus werd zij vermoedelijk door haar ouders broers Michiel, Theodorus en zus Anna opgevangen, en bijna zeker bij Anna en haar man Joannes Minion.
- Joannes Minion is gehuwd met Anna de Vlam op 04/08/1685. Getuigen waren Michael de Vlam & Adrianus van Dungenen. Het huwelijk was ingezegend door vicaris de Haze met dispensatie.
De naam de Haze valt daarbij op omdat het tevens de naam is van de echtgenote van Dionysius van de Vorst, Catharina de Haze. Het verwantschap tussen de vicaris en de rijke familie van der Vorst – de Haze in Antwerpen is op dit moment niet aangetoond. Kan de vicaris een rol hebben gespeeld als koppelaar?
En speelde de prelaat van Tongerlo, Gregorius Guilielmus Piëra (°1645-+1723) hier ook een rol? Sedert 1710 was hij ook nog vicaris-generaal. Is het toeval dat de prelaat van Tongerlo dezelfde opvallende naam draagt als de doopmeter van Jacobus de Vos, de jongere broer van Hendrik, Elisabetha Piëra? De prelaat heeft Sebastianus immers nog goed gekend toen hij nog cellier en sinds 1679 provisor was ten aanzien van de Sint-Norbertusgilde.
Toen hij abt werd in 1695, verwierf Gregorius Piëra in 1698 het hof “De Grote Zot”’ op de Sint-Jacobsmarkt 11 (foto links uit 1927) als refugium4 van de abdij van Tongerlo. Rond 1745-1760 werd de buitenarchitectuur in eigentijdse stijl aangepast, met verwijdering van de kruiskozijnen, bepleistering en beschildering van de gevels, vandaag Stadscampus UA.
Nog een Maria de Vlam in dezelfde wijk:
Na het overlijden van Maria de Vlam, dochter van Sebastianus en Maria Verleuffel, en haar man Hendrik de Vos, komt er nog een Maria de Vlam boven water.
Maria is begraven op 11 november 1750 in de OLV-Noord-parochie, als laatste plaats vermeldde men “uit de Kyserstraet”..
De Keizerstraat was een straat (in de XIIe wijk) van de rijkere burgerij (koopmannen, adel, magistratuur, burgemeesters (o.a. Nicolaas Rockox, gehuwd met Adriana Perez, nicht van de beruchte koopman Marco Perez) met de vele koetshuizen, waarvan vele reeds verdwenen zijn op enkele pareltjes na (Rockoxhuis, huidige ‘hotel Delbeke’ (ooit bewoond door de zus van N. Rockox gehuwd met koopman Fernando Dassa)), De Gulden Rinck (ooit bewoond door N. Rockox), …). Hier woonde onder andere (in een bescheiden huisje ‘De Patience’, dichteres Anna Bijns, wiens zus Margriet getrouwd was met zilversmid Jan Pauwels, en haar broer Marten die er een schooltje uitbouwde). De Keizerstraat en Prinsstraat waren ook populair bij Spaanse edellieden die hun gezin in Antwerpen gesticht hadden, bvb. Pedro de Vos, gehuwd met Claire Maria Bosschaert.
Het vermoeden is dat het gaat om Maria Elisabetha de Vlam, dochter van Ignatius de Vlamme en Maria Verpoorten, en van wie haar tante Maria de Vlam haar doopmeter was.
Maria de Vlam trouwt twee maal: in 1716, een jaar na het overlijden van haar oom Henricus de Vos, met Adriaan Peeters, en in 1731 met Joannes Bollen. Hierover meer onder haar eigen rubriek.
Mogelijk heeft zij het jongste (in leven zijnde, 7 jaar) kind van Hendrik en Maria, Anna Isabella de Vos, opgevangen.
- Bron: Rampspoed en restauratie: Bijdrage tot de geschiedenis van de uitrusting en restauratie der Onze-Lieve-Vrouwekathedraal van Antwerpen, dr. J. Van Brabant, 1974 ↩︎
- De familienamen die hier vermeld worden, zullen in een aparte rubriek behandeld worden. ↩︎
- Het is nu net in het codocil van Constantia dat we lezen dat de Broederschap van de Dood begunstigde was. Aanvankelijk werd gedacht dat dit over de Broederschap van de H. Barbara, patrones van de zalige dood ging, maar de Sint-Jacobsparochie had ook een Broederschap van de Dood. In een document van de familie Peeters d’Aertselaer vinden we terug: “J.C. Janssens bekent ontvangen te hebben uit handen van Jonker Michiel Peeters de som van 6 gulden wisselgeld bestemd voor het Broederschap van de Dood in de St. Jacobskerk volgens een codicille bij het testament van wijlen Constantia Goijvaertsen vanden Graeff. (september 1708)” ↩︎
- Refuges van de abdij van Tongerlo te Antwerpen: 1418-1524: Huis De Draeck (Kipdorpstraete nr 16, verdwenen), verkocht aan Petrus van Halmale in 1525. Op de hoek Gratiekapelstraat-Keizerstraat stond ook een huis (trapgevelwoning) De Draeck, opgekocht door Jan van Lier, metser.
1517-1535: Huidevettersstraat 38 (tegenover de Jodenstraat), werd gehuurd door o.a. Gozewien van der Weyden (vader van Rogier), schilder van de abdij, conciërge en belangenbehartiger voor de abdij.
1535-1699 Lange Gasthuisstraat 31 “Huis van Liere” (naast het Maagdenhuis)(tijdens de godsdiensttroebelen woonde Marnix van St-Aldegonde er in met zijn gezin)
1698-1794 Sint-Jacobsmarkt “huis van Dale” of “De Moelenere” (onder prelaat Piëra) ↩︎