Moeilijke tijden voor de ouders van Michiel Vlam en Digna Pauwels in Deurne

Historische feiten die iedereen bekend in de oren klinken, zijn o.a. de beeldenstorm van 1566 – die mede aanleiding gaf tot het optreden van Alva (1507-1582) en zijn Raad van Beroerten, door het volk ook “Bloedraad” genoemd, de onverwachte inname van Den Briel door de Watergeuzen in 1572, de Spaanse Furie in 1575, de Pacificatie van Gent in 1576, … Geleidelijk aan traden meer en meer Hollandse en Zeeuwse steden tot de opstand toe. Vanaf 1576 hadden in tal van steden in het Zuiden, en soms met geweld, de calvinisten het bestuur in handen genomen. Ook die zouden in verzet komen tegen Filips II en zijn landvoogden. Zo ook in Antwerpen.

Ferdinand Alvarez de Toledo, hertog van Alva

Op 13 maart 1567 had de Slag bij Oosterweel plaats. Ferdinand Alvarez de Toledo (1507 Spanje-1582 Lissabon, Portugal), beter bekend als de ijzeren hertog van Alva, is de geschiedenis ingegaan als de bloedhond van de Nederlanden. Hij werd door koning Filips II uitgestuurd om orde op zaken te stelen en de protestanten aan baden te leggen (vervolging door de Raad van Beroerten (Bloedraad)).

Alexander Farnese, hertog van Parma

De herovering van Antwerpen kadert in de opstand van de Nederlanden tegen Filips II (1527-1598), die zijn vader Karel V (1500-1558) in 1555 was opgevolgd als koning van Spanje en als vorst van de 17 provinciën die samen de Nederlanden vormden. Niet alleen godsdienstige omstandigheden – meer bepaald de harde repressie tegen de protestanten – maar ook politieke tegenstellingen, evenals economische en sociale motieven gaven aanleiding tot ongenoegen en verzet. In 1585 werd Antwerpen na een langdurige belegering door de Spaanse troepen van Alexander Farnese (1545-1592) heroverd. Het laatste belangrijke bolwerk in de Zuidelijke Nederlanden dat nog in handen was van de opstandelingen werd aldus tot overgave gedwongen. Dat de “val” van Antwerpen – zoals die grootscheepse militaire gebeurtenis meestal wordt genoemd – van beslissende betekenis is geweest voor de scheiding der Nederlanden, wordt sedert lang reeds door geen enkele historicus meer betwijfeld.
Het zuidelijk deel kwam opnieuw onder het gezag van de Spaanse koning, het noordelijk deel had zich daarvan bevrijd en werd voortaan de Republiek der Verenigde Provinciën genoemd.
Meer….

In 1579 werd het dorp Deurne met zijn kerk verwoest door de voorhoede van Alexander Farnese, hertog van Parma tegen het Staatse leger (dat in Borgerhout ‘onder de rook van Antwerpen’ was gelegerd), als afleidingsmaneuver voor zijn werkelijke doel, Maastricht. Deze gebeurtenis staat bekend als de Slag bij Borgerhout.

Hoe dan ook was dit ook deel van de strategie1 van Farnese, nl. dat zijn ruiterij de plattelandsbevolking verdreef. Dat had voor hem zowel een economisch als financieel voordeel: financieel omdat hij het geld niet had voor het betalen van meer manschapen en wapens, economisch omdat de stad niet langer van voedsel kon worden voorzien en de stad kreeg er monden meer te voeden.

De nieuwe inwijkelingen van de stad kregen vooral het zuidelijke deel en de vesten toegewezen. De periode na Farnese zou dit althans de buitenbeenhouwers2 geen windeieren leggen want door de privileges3 die hen door de stad werden verleend om zowel binnen als buiten de stad (aan het kasteel) vlees te verhandelen stak de ogen uit van de Antwerpse binnenbeenhouwers4 die aan andere en oudere regels gebonden waren.
Door tussenkomst van de Raad van Brabant haalde de stad uiteindelijk bakzeil en gaf de binnenbeenhouwers gelijk. De buitenbeenhouwers werd verzocht de stad te verlaten tegen 4 september 1610 en terug naar hun dorp (Borgerhout of Berchem) van weleer te trekken. Hetzelfde gold ook voor de andere buitenambachten die zich in de stad hadden gevestigd.
Dat de Deurnenaars en Borgerhoutenaars vele jaren in de stad hadden doorgebracht was te wijten aan de tijdingen voorafgaand aan de Slag bij Borgerhout. Alle gebouwen gelegen in de Vrijheid van Antwerpen en daarbuiten moesten namelijk worden leeggehaald en platgebrand of vernield, en de bewoners moesten zich binnen de stadswallen vestigen voor hun eigen veiligheid. Zo ook de kartuis van ‘St Catherina op de Berg Sinaï’, ooit welvarend en in 1413 eigenaar van de heerlijkheid ‘t Kiel, werd in 1542 echter op bevel van de stadsmagistraat van Antwerpen platgebrand als voorzorgsmaatregel tegen de invallen van Maarten van Rossem.

Door de belegering, de doortocht van de vele soldaten, het geweld, enz…brachten de bewoners hun gave en goed liever in veiligheid binnen de muren van de stad Antwerpen, extra krachten die de stad goed kon gebruiken, maar dat zou ook zijn nadelen hebben zou later blijken. Doordat beide dorpen verwoest waren op enkele huizen na hadden Hollandse troepen, roversbenden, wilde honden en wolven, enz… vrij spel, en bleef het dus lang onveilig in de regio. Toen in 1584 de Kouwensteinse dijk werd doorbroken liepen de polders bij elk tij volledig onder water en werd het doorkomen fel bemoeilijkt, laat staan dat er aan landbouw kon worden gedaan. De dijk werd pas hersteld vanaf juni 1599. De enkelingen die waren achtergebleven in de weinige nog deels bruikbare gebouwen of die pas vanaf 1593 terugkwamen, begonnen langzaam aan de heropbouw van het dorp; hun (belasting)giften dienden voor de heropbouw van de kerk. Toen dat onvoldoende bleek, werd ook de geestelijke hierarchie (St Michielsabdij was de geestelijke patroon) en lokale notabelen aangepord om hun tiende heffing na te komen. Zo kwam er een vaste pastoor die tot dan door hulppastoors (uit andere dorpen) werd voorafgegaan. Tot dan werden kerkelijke diensten in een zaal van het gehavende kasteel Couwelaer gehouden, later in de kapel van Sterckshof. In 1602 tot 1604 werden eerst de zijbeuken en zijkoren, dan middenbeuk geleidelijk met stro bedekt, zodat eindelijk een mis kon doorgaan in de kerk sedert decennia. Op 14 april 1609 werd het zo lang verwachte vredesbestand met Holland afgekondigd en luisterrijk gevierd. (dit bestand zou slechts 12 jaar duren) Tot de pastorij werd gebouwd 1615 verbleef de pastoor in het Sterckshof. De vierschaarzittingen werden vanaf juni 1609 eindelijk terug in ‘Duerne’ gehouden. (Sedert 1582 werden beschuldigden berecht in het verblijf van de drossaard5 Robyns in de stad). Met de terugkeer van de beenhouwers in 1610 na het vonnis van de Raad van Brabant begon het dorp terug aan te groeien en kwam het normale leven eindelijk terug op gang en op bloei. Vanaf 1611 wilden de Deurnenaars eindelijk de kerk heropbouwen en werden de tiendeheffers, notabelen die voor de kerk verantwoordelijk waren, aangespoord om hun verantwoordelijkheid te nemen door de dorpelingen die daartoe de Raad van Brabant hadden ingeroepen. In 1614 konden het hoogaltaar en de kerk worden ingewijd door de landdeken. In 1613 werd de school in Borgerhout hersteld; tot dan gaven de paters Jezuïeten les in kasteel Vennenborg. In 1620 was men al zo ver dat de kerk onder schaliedek zou kunnen komen, en dat kerk in zijn geheel verder zou kunnen afgewerkt worden van zodra er extra fondsen en budget werden vrijgemaakt, o.a. via accijns op bieren en wijnen. In 1626 kwam Deurne-Borgerhout terug onder de stad Antwerpen terecht nadat drossaard Jan van Nevele (zie ook verder) was overleden. In diezelfde periode liep het twaalfjarig bestand af en hervatten de vijandelijkheden tussen Spaanse en Hollandse legers terug. Dat leidde voor de bevolking van Deurne en Borgerhout tot onnodige zware uitgaven, terwijl ook nog eens de pest (‘haestige zieckte’) rondwaardde.

In oktober 1628 hield het Spaanse leger onder Don Philips de Sylva garnizoen in Borgerhout. Het feit dat die soldaten daar enige jaren legerden, verarmde de lokale bevolking.

Digna Pauwels was toen al getrouwd met Michiel en ze was bijna hoogzwanger.

In voorjaar 1636 besloot de Brabantse regering om de stad via inundaties te beschermen tegen de Hollanders door de Kouwensteinse dijk door te steken. Hierdoor werden de weidelanden tussen Merksem en Borgerhout alweer onderspoeld en weeral in het nadeel van de bevolking dat het al moeilijk had om rond te komen. Met de Schijn als buffer tussen Deurne en Borgerhout werd Deurne door de inundatie van Borgerhout en de stad afgescheiden en werd het een gemakkelijke prooi voor de Hollanders. Nu rijpt hier de idee dat het gezin de Vlam eieren voor hun geld koos en naar familie in Tongerlo vluchtte tot de situatie alhier terug zou beteren. Die inundatie zou drie volle jaren beslaan tot het jaar waarin Michiel Vlam sr. zou komen te overlijden.


Grote kaart van Antwerpen in vogelvlucht met de mislukte aanval door het Staatse leger op Antwerpen, 17 mei 1605.
Gezicht op een deel van de stad, bovenaan buiten beeld het legerkamp van Ambrogio Spinola

Op Paasmaandag 27 maart 1606: “Is op (Tweede) Paaschdag door het geheele Land schrikkelyke stormwinden geweest, die veele schaden aen Kerken, Huizen en Boomen gedaen heeft.”

Op 9 april 1606 werd een wapenstilstand “Het Twaalfjarig bestand” geproclameerd op het Antwerpse stadhuis. Deze wapenstilstand gaf vrijwel onmiddellijk aanleiding tot een heropleving van de economische bedrijvigheid in de Zuidelijke Nederlanden, hetgeen ook het kunstleven ten goede kwam. Wij stellen vast dat eerst van dan af voorgoed een aanvang werd gemaakt met het herstel en met de voltooiing van talloze kerkgebouwen.

Het jaar 1608 kende een koude winter. De Schelde was dichtgevroren in januari. Ook schilderijen door andere meesters uit vorige jaren in die streken tonen wintertaferelen met bevroren meren of rivieren.

Op het schilderij van Hendrik Avercamp “Winterlandschap met ijsvermaak’ (museum Mayer Van den Bergh te Antwerpen) merk je de dichtgevroren rivier, vermoedelijk een tafereel uit Antwerpse (de herberg draagt nl. het Antwerpse wapen).

In 1609 regeert Isabella van Spanje na de dood van haar vader, Filips II. In die tijd was er een patstelling tussen de Spaanse en de ‘Staatse’ legers. Op 9 april 1609 werd uiteindelijk in Antwerpen besloten tot een wapenstilstand, die twaalf jaar zou duren. Tijdens het Twaalfjarig Bestand werden de Nederlanden bestuurd door de aartshertog Albert, Isabella’s gemaal, en functioneerde het als autonome staat. In die jaren bloeiden de handel en kunsten op in de Nederlanden en ontstonden er eveneens nieuwe religieuze twisten binnen protestantse kringen. In dat jaar huwde Pieter Paul Rubens met Isabella Brant (oudste dochter van stadsecretaris Jan Brant; Hendrik van Halmale († 1614) was burgemeester (ook in 1591, 1608 en 1609) van Antwerpen. Na het plotse overlijden van Isabella Brant in 1626 zal de schilder in 1630 hertrouwen met Helena Fourment.

In 1610 wordt het schilderij van Rubens “De Kruisoprichting” in de St Walburgiskerk (‘de burchtkerk’) tentoongesteld voor het volk. Als hoofddeken van het hoofdambacht der meerseniers6 gaf Cornelis van der Geest daartoe opdracht aan Rubens.

In 1610 overlijdt de schoonzoon en vennoot van Christoffel Plantijn, Jan I Moretus. Zijn zonen Jan II en Balthasar I Moretus zetten de zaak voort. Balthasar is een goede vriend van Rubens sinds de schooljaren. Na de dood van Jan II in 1618 bouwt Balthasar het boekdrukkerbedrijf ‘Officina Plantiniana’ uit in de patriciërswoning ‘de Gulden Passer’ op de Vrijdagmarkt.

De stad Antwerpen telt in 1612 intra muros ca. 54.000 inwoners.

In 1614 in Deurne nadert het hoogkoor van de St Fredeganduskerk zijn voltooing. Het jaar daarna wordt de pastorie opgericht. Deurne telde in 1617 volgende gehuchten: ´t Swaenchen, Borgerhout, Immerseel, Waesdonck, Boterlaer, en Exterlaer (incl. Leemputtelaer, i.c. de noordzijde van Deurne).

In Antwerpen wordt in 1614 beslist om de OLV-parochie in Noord en Zuid op te splitsen met de Korte en lange Nieuwstraat als horizontale scheidingslijn.

Door het aantreden van een nieuwe drossaard Jan Van Nevele (zie ook eerder), die Deurne op slinkse wijze juridisch van de controle van Antwerpen losweekte, werden de relaties tussen Deurne en Antwerpen vertroebeld.

In 1621 overleed aartshertog Albrecht van Oostenrijk kinderloos, waardoor de Nederlanden weer direct onder Spaans gezag kwamen en de strijd opnieuw oplaaide (einde 12-jarig bestand). De volgende jaren waren wederom een afwisselend succes voor de Spaanse en staatse troepen.

Op het einde van de 16de en gedurende een deel van de 17de eeuw bleef Borgerhout erg klein. Zelfs na de val van Antwerpen en het einde van de oorlog bleef de streek geteisterd door rondzwervende legers en soldaten, wat de wederopbouw sterk bemoeilijkte. Tegen het einde van de 17de eeuw stabiliseerde de militaire situatie zich en kon Borgerhout weer groeien.  Het gehucht bleef haar ambachtelijke traditie behouden, met voornamelijk veel slagerijen en herbergen maar ook bakkers, schoenmakers, handelaars en werklieden van allerlei slag. Ook nu waren bijna al deze zaken gevestigd langsheen de Eyendijk, het centrum van de bewoning en commerciële activiteiten van   Borgerhout. Die lintbebouwing op de geplaveide Eyendijk kun je ook heel goed zien op de kaart van Claes Janszn Visscher uit 1624.


  1. Anton van der Lem – De opstand in de Nederlanden 1568-1648 De Tachtigjarige Oorlog in woord en beeld, 2018 ↩︎
  2. J.B. Stockmans – Geschiedenis van Deurne en Borgerhout – Antwerpen, C. de Vries-Brouwers, 1975 ↩︎
  3. Als tegenprestatie voor bescherming binnen de stadmuren, stonden de beenhouwers in voor de ophaalbruggen en poorten, waardoor zij hun ambacht lange tijd niet konden uitvoeren. De stad was hun dankbaar en kon hen dus bepaalde privileges toestaan, aangezien andere buitenambachtslieden in de stad wel hun ambacht konden uitvoeren. Tenslotte hadden de buitenbewoners hun huizen en kerken moeten ontruimen en platbranden om militaire redenen, nl. om de vijand geen opportuniteiten te gunnen. ↩︎
  4. De binnenbeenhouwers begonnen te klagen en rechtszaken in te dienen sedert 1583. ↩︎
  5. De amman (Latijn: ammanus, praetor urbanus) was een officier in het Hertogdom Brabant met bestuurlijke en gerechtelijke taken. In het Duitse rijk, waartoe Brabant behoorde, sprak men van een ambtman.
    De hertogelijke officieren in Antwerpen waren de schout, de onderschout en de amman.
    In Mechelen was de hoogste hertogelijke gezagsdrager de schout en fungeerde de amman als een soort gerechtsbode.
    De amman van Brussel (die in wezen een hertogelijke bevoegdheid waarnam, want hij werd door de hertog van Brabant zelf benoemd) stond in de juridische hiërarchie op gelijke voet met de drossaard van Brabant, de hoofdmeier van Leuven en de hoofdschouten van Antwerpen en ‘s-Hertogenbosch. In het graafschap Vlaanderen is zijn ambt te vergelijken met de grootbaljuws. ↩︎
  6. Meerseniers hadden in de middeleeuwen het monopolie op de kleinhandel van gebruiksvoorwerpen. Vanaf de 15de eeuw werden ze in 5 afdelingen ingedeeld. Het waren o.a. de verkopers van de waskaarsen, de verkopers van de stallichten, de messenmakers, … ↩︎

VLAM!