Het kadaster van Tongerlo in de 17e eeuw

Leengoederen1

Het oude recht onderscheidde cijns-, leen- en vrijgoederen:

  • Cijnsgoederen (censualia) (woningen, landen, beemden, …) betaalden aan de cijnsheer een jaarlijkse cijns, die verdubbelde als de bezitter overleed.
  • Voor leengoederen (feodalia) was de bezitter hulde en manschap schuldig aan de leenheer; bij overlijden moest hetzij door erfenis, hetzij door verkoop of anders, een bepaald recht van leenverlof of hergeweide voldaan worden.
  • De vrijgoederen (allodialia) (bvb. roerend goed in de vorm van cijns, of vrijeigen bezit) waren vrij van alle soortgelijke verplichtingen.

Leenstelsel2 in Tongerlo (en andere heerlijkheden onder de prelaat van Tongerlo):

De abt was de heer van de heerlijkheden onder zijn bestuur.

Het dagelijks bestuur van de dorpen werden opgevolgd door schout en schepenen van het dorp; dat van een parochie door een meier (hoewel later het ambt van schout en meier samenvielen).

Een hoeve was eigendom van het convent, beheerd door de pachter. De pachter sloot een pachtcontract met de abt. Om de percelen van de hoeve te bewerken werden die verleend: zo was de abt de cijnsheer, de pachter de leenheer en de leenmannen werden de laten; de laten vestigden zich meestal in een soort dorpskern/gehucht, bvb. Plein in Ham (Eindhout). Bij conflicten van lage jurisdictie verscheen men voor het laathof (of ‘leenhof’).

Pachthoeven van Tongerloo3

  1. Ten Bossche
  2. Ten Goore
  3. Ter Locht [Kreitenborg (1693) later Ter Locht, nu Krollekenshoef)]
  4. Ter Heiden
  5. Ten Nieuwenhuizen of Ten Nieuwenhoven
  6. Koningsblok/Coninxblock (hoeve gelegen op aldaar gelegen akker)
  7. Ten Einde of Geeneinde
  8. Ten Broeke
  9. Spuulhoeve (Speelhoeve, het Rablok, De Weikens)
  10. Steine hoeve
  11. Het Tolhuis (in het Oosteinde)[afgebroken in 1756, nu Tolblok]
  12. Villa Ambrosii
  13. Ilderhoeve (over het Koningsblok)

Na veel opzoekingswerk in diverse archieven van de abdij van Tongerlo begon ik in 2021 het Meetboek van de abdij door te nemen.
Hier had ik meteen prijs.

De Meetboeken beschrijven de bezittingen aan percelen van de abdij.
De heerlijkheid Tongerloo werd opgedeeld in kwartieren, die meestal tussen de toenmalige straten van de heerlijkheid worden gesitueerd.
Binnen elk kwartier wordt elk perceel opgetekend. De percelen worden opgetekend van Noord naar Zuid, van Oost naar West (tenzij anders aangeduid).
Elk perceel wordt nauwkeurig opgemeten: beschrijving van de locatie t.o.v. een ander perceel, en hoeveel de opbrengst is per perceel.
Zo vinden we bvb. dat het eerste perceel, ‘een stuck heyde ende bosch’, in het 2e kwartier toekomt aan de prelaat van de abdij, in het Oosten de Straet, in het West de Geelsche Baan en Zuid Peeter van Leuffelt (of Petrus Verleuffel). Hieruit leiden we af dat Peter in dit kwartier een stuk grond bezat of in gebruik had. Om te weten om hoeveel stukken het gaat, hebben we een kaart nodig van de opmetingen. Dit ontbreekt helaas. Gelukkig voor ons is een index gemaakt in het meetboek van 1638 die het aantal roeden per persoon omschrijft. (1 bunder = 3 gemet = 4 zille = 8 lopensaet = 900 roeden. = 1,28 ha) In het lijstje hieronder heb ik alvast een snelle samentelling gemaakt van de belangrijkste personen in ons onderzoek. Het is niet de grootte van de percelen dat van belang is, maar eerder het type land: een bos; een schaerbos (= hakbos; opbrengsteigendom want hout is een basisproduct voor alles); een heyde (schapen); een akker (land- en tuinbouw), een veld (braakliggend) of stuck landt; een weyde (graasland), …

Er zijn drie meetboeken: een van 1601, twee van 16384 en uittreksels uit 1711.

Meetboek 1601 beschrijft het kwartier gevolgd door de naam van een persoon, gevolgd door de perceelsbeschrijving.
In het meetboek 1601 vinden we de namen van o.a.:
• Joannes Ambrosij, op 11/01/1633) getrouwd met Magdalena Verluffel (zus van van Vincentius Verleuffel)
• Godschalcus Schellens (woonst, en gronden)
• Martinus (Merten) Verleuffel
• Paulus (Pauwels) Verleuffel
• Petrus Verleuffel (d’oude)
• Cornelius van Beeck/Beke (de dooppeter van Maria Verleuffel)(huys ende hoff)
• Laurentius Verleuffel
• M(agiste)r Pauwels (lange opsomming percelen)



In het meetboek 16385 vinden we de namen van o.a.:
• Joannes Ambrosij (1800 roeden),
• Martinus Verleuffel (3000 roeden)
• Vincentius Verleuffel (broer van Petrus jr), getrouwd met Anna Beckers (3000 roeden)
• Petrus Verleuffel d’oude, getrouwd met Angela Cools (160 roeden)
Petrus Verleuffel (jr), getrouwd met Anna Huijbrechts (1100 roeden)
• Mr. Joannes de Vos (schout)(2000 roeden)
• Godschalcus Schellens Willemszn (150 roeden)
• Jan Schellens
• Godschalcus Schellens Janszn (124 roeden)
• Joannes Bartholomeus (130 roeden)
• Dirk/Theodorus Bartholomeus (500 roeden)
• Cornelius van Beeck/Beke (500 roeden)
• Adrianus Verleuffel
• Mr. Huijbertus van der Heijden, ludomagister/schoolmeester (10 roeden)
• Henricus Mertens
• Petrus Mertens
• Jan Mertens (500 roeden)
• Henricus Pauwels (300 roeden)
Severijn Pauwels (onze getuige op het huwelijk van Michiel Vlam en Dympna Pauels!!) en Petrus Pauwels. Severijn is getrouwd met Martina Mertens. (180 roeden)
• Christoffel/Christophorus Laureijs/Laurentije, dooppeter van Jan Verleuffel, broer van onze Maria. (woonst, geen grondbezitter))

In de uittreksel uit het meetboek 1711 vinden we de namen van o.a.:
• Vincentius Verleuffel
• Erfgenamen van Paulus Verleuffel, man van Joanna van Hout
• Petrus Verleuffel
• Erfgenamen Petrus Verleuffel
• Norbertus Verleuffel
• Schellen (Godschalcus) Verleuffel, getrouwd met Catharina Verhaert
• Walterus de Bal (secretaris van Tongerlo)
• Mr. Gommarus Borrens
• Nicolaas Pierson (schout)
Die 15 bestanden geven echter geen naam de Vlam(me) of Minion weer. (in de veronderstelling dat Jan Minion met zijn gezin in het het ouderlijk huis van Anna gingen wonen na Sebastianus’ dood.)
In Tongerloo waren er pachthoeven, eigendom van de abdij, maar uitgebaat door de pachter.
De pachter bezat daarnaast ook meerdere percelen verspreid over andere kwartieren.

In het Meetboek 1638 komen we de volgende zaken te weet:
• Jan Ambrosij (dooppeter van Dimpna Verleuffel): bezat de Ambrosiushoeve (nu is dit een feestzaal)
• Petrus van Leuffel is een pachter van de abdij;
hij woont op (de ondertussen verdwenen) Hoeve Ten Bosch met huis en schuur, met aan de overzijde van de weg nog een hof en binnenblok, 6,5 Bunders 9 Roeden: 3 Gln 63 St.
• Petrus Verleuffel (sr of jr?) beheerde nog een eigendom Hoeve Ter Heyden of Ter Heide (61,47 ha) (vandaag: abdijhoeve ter Heide 3380m2)

Mogelijk heeft Sebastianus met Maria deze hoeve ter Heyde of hoeve ten Bosch blijven bewonen (afhankelijk van welke Petrus), na het overlijden van Maria’s vader.
Helaas ontbreekt een meetboek uit die periode die deze hypothese zou kunnen bevestigen.
• Vincent van Leuffel had ook een hofstede verworven, hoeve Cools, en daarnaast baat hij nog een pachthoeve uit: hoeve ten Nieuwenhuyse

• Petrus Mertens bewoonde pachthoeve ter Locht.

• Hoeve die door Christophorus (Christoffel) Laureijs gepacht werd, daarna door zijn zoon Bastiaen Laureijs: huys, hoff en landt Scholderhoeve (hoeve uit Scholen)

Er waren drie of vier Petrus Verleuffel waar het onderscheid niet altijd duidelijk is.

  1. Petrus sr. trouwde ….
  2. Zijn zoon Petrus jr trouwde in 1630 Anna Huijbrechts; zijn andere zoon Martinus (Merten) trouwde Dympna Wouters in 1621
  3. Petrus en Anna kregen nog een zoon Petrus (1631); hij trouwde in 1655 Joanna van Beeck. Hun andere zoon Godschalcus trouwde Catharina Verhaert in 1666.

Voorzichtige conclusies:
Afgaande van de aantallen percelen, type en grootte van de percelen, alsook het uitbaten van de belangrijkste hoeven binnen de heerlijkheid Tongerloo, maakte van de familie Verleuffel één van de rijkste en invloedrijkste families binnen Tongerloo.
Severijn Pauwels zelf bezat ook 2600m2 aan gronden. Het is niet duidelijk wanneer hij is overleden.

De kans wordt steeds groter dat de ouders van Dympna Pauwels, of tenminste vader of broer Severijn, getrouwd met Martina Martens, de kinderen van Dympna en Michiel (tenminste Sebastianus en Elisabeth) hebben opgevangen in Tongerloo na de dood van hun ouders. Hierover moet ik het Rijksarchief van Antwerpen; schepenakten Deurne opzoeken om de voogdijtoewijzing te vinden.

En dat Sebastianus als kind van 11 verder opgroeide in Tongerloo en zo gaandeweg een voorname plaats in Tongerloo heeft verworven waardoor hij schepen in het Tongelse bestuur is kunnen worden, tenzij hij reeds over een zekere status genoot vóór hij zich in Tongerlo vestigde.
Zijn invloed heeft hij mogelijk kunnen aanwenden om zijn (ongehuwde) zus Elisabeth een job te bezorgen bij een kanunnik van Tongerlo die als pastoor in Wijnegem dienst deed.

De volgende beschrijving is overgenomen uit een scriptie van Dries Kools in 2001 aan de UGent: De sociaal-economische betekenis
van de abdijhoeven nen hun pachters in de heerlijkheid Essen-Kalmthout (17e – 18e eeuw)
6:

[scriptie/] De verpachting van een hoeve gebeurde steeds via een geschreven overeenkomst, waarin de rechten en de plichten van de pachter werden neergeschreven. In de eerste plaats vinden we voor elke regio de ‘generale conditien’. Deze waren in grote lijnen dezelfde voor alle hoeven gelegen binnen dezelfde heerlijkheid en werden ingeschreven in de pachtboeken van de abdij. Gedurende de hele zeventiende eeuw bleven deze voorwaarden vrijwel ongewijzigd.

Zoals reeds vermeld werden de meeste contracten afgesloten voor een termijn zes opeenvolgende jaren. De dag waarop de huurder zijn hoeve mocht betreden of diende te verlaten werd steeds vastgesteld op halfmaart. In de tussenliggende jaren was 15 maart ook de dag waarop de pacht moest betaald worden. Wanneer een van partijen het contract vroeger dan gepland wilde opzeggen, diende men een half jaar van tevoren de tegenpartij te waarschuwen. Dit enerzijds om te voorkomen dat de pachter zomaar op straat kon worden gezet, anderzijds om de abdij de mogelijkheid te bieden op zoek te gaan naar een nieuwe pachter en zo de kosten te drukken. Over de aard van de pachtprijs zullen we later uitvoerig terugkomen. Hierna volgt een samenvatting van de voornaamste bepalingen uit het pachtboek van 1640. Ook in latere losse pachtcontracten vinden we een groot aantal van deze voorwaarden terug.

Elke pachter moest zelf zijn hoeve bewonen en bewerken. Van enige vorm van onderverpachting was dus geen sprake. Zelfs een deel van de hoeve of de bijhorende gronden mocht, zonder de toestemming van de abdij, nooit worden verder verhuurd. De teelbare landen moesten ieder jaar opnieuw worden bewerkt en de huurder mocht buiten de gronden die tot zijn hoeve behoorden geen land meer verbouwen. Het is twijfelachtig of men zich daar ook altijd aan hield. Bij misbruik liep de pachter het gevaar al zijn gewassen en zelfs de hoeve waarop hij woonde kwijt te geraken. In het laatste jaar van de pacht mocht de huurder geen driesen bezaaien en werd hij verplicht een derde van alle landen braak te laten. Dit deel zou dan onmiddellijk door de volgende pachter met zomergraan kunnen bezaaid worden. Het onderhoud en herstel van gebouwen, bruggen, sluizen en putten vielen ten laste van de huurder. Indien deze in gebreke zou blijven, had de abdij het recht de schade te laten herstellen op zijn kosten. Ook het onderhoud van grachten, riolen en wegen moest door de pachter gefinancierd worden. De kosten voor nieuwbouw en uitbreiding vielen wel ten laste van de abdij. Zowel de materialen als de lonen van de werklieden zouden door de abdij worden uitbetaald. De pachter stond in voor de mondkost. Geen van deze kosten konden door de pachter van de pachtprijs worden afgetrokken. We zullen later echter zien dat dit laatste eerder theorie bleef. Meestal werden dergelijke herstellingswerken door de abdij wel als een vorm van pacht aanvaard.

Wanneer een pachter kwam te overlijden tijdens de duur van het contract, kon de abdij de hoeve opnieuw opeisen en aan iemand anders verpachten.

Bij het verlaten van de hoeve bleef al het hout, al de mest en de helft van het koren, het hooi, het strooi en het kaf van de laatste oogst in het bezit van de abdij. De andere helft van het koren moest met de volgende pachter worden gedeeld die op zijn beurt de rest van de korenpacht op zich zou nemen.

Elke vorm van houtkap was ten strengste verboden. Enkel het hinderlijk schaarhout van heggen en kanten mocht worden gekapt en verbrand. Daarnaast was de pachter verplicht elk jaar zoveel heesters en bomen te planten als in zijn bijzondere pachtvoorwaarden werd bepaald. Ook hoorde de pachter alle bossen en hagen in en rond zijn gronden te handhaven om te voorkomen dat zijn beesten schade toebrachten aan de eigendom van anderen.

Ieder jaar diende de huurder drie karweien uit te voeren ten dienste van de abdij. We merken echter dat dit vooral geëist werd in perioden van uiterste nood. Wel werd elke pachter jaarlijks twee maal op de abdij ontboden om zijn rekeningen te betalen en de goederen te leveren die hij verschuldigd was.

Wanneer de prelaat toestemming gaf aan derden om op zijn eigendom te jagen, moest de pachter hen voorzien van eten en drank. Dit gold evenzeer voor reizigers, kloosterlingen en werklieden die, om verschillende redenen, aanwezig waren op de hoeve.

Tot slot werd aan elke pachter gevraagd om te zorgen voor twee betrouwbare borgen, die bij financiële problemen van de pachter, konden optreden als ‘schuldenaer principael’ zodat de abdij gespaard bleef van zwaar inkomstenverlies. Of aan deze voorwaarde werd voldaan, durven we ten stelligste in twijfel trekken aangezien in de meeste contracten enkel de pachter zelf ‘in persoon en goederen’ als borg werd aangetroffen.Naast deze algemene pachtvoorwaarden werd voor elke hoeve nog een bijzonder pachtcontract opgesteld met een duidelijke beschrijving van het goed, de duur en de prijs van het contract, eventueel bijkomende verplichtingen en vrijstelling van betalingen.[/scriptie]

  1. De abdij van Tongerloo : Geschiedkundige Navorschingen (kan. Waltman van Spilbeek, O.Praem., J-F. Buschmann, 1888) ↩︎
  2. De basis van het feodale stelsel was de persoonlijke band tussen een machthebber, de’ leenheer’, en zijn vazal, de ‘leenman’. De leenmannen kregen van de leenheer landerijen en rechten in ‘leen’ en mochten de opbrengsten daarvan gebruiken voor hun levensonderhoud en hun bewapening. De leenman verplichtte zich tot trouw aan zijn heer en tot militaire dienst. Het ter beschikking stellen van leengoed had aanvankelijk een tijdelijk karakter maar op den duur groeide het bezit van leengoed uit tot een erfelijk recht van de leenman en zijn nakomelingen. Ook de leenmannen gaven weer stukken grond in leen. Helemaal onderaan deze machtsstructuur stonden de boeren of horigen, die het grootste deel van hun oogst moesten afstaan aan hun heren. [Bron: M.L.A.Strijbosch, Goirle, 2010] ↩︎
  3. De abdij van Tongerloo : Geschiedkundige Navorschingen (kan. Waltman van Spilbeek, O.Praem., J-F. Buschmann, 1888) ↩︎
  4. De eerste versie is geschreven in de einde 16e – 17e eeuwse schrijfwijze; de tweede versie is een kopie in leesbaarder schrift met toevoegingen. ↩︎
  5. Cools: Petrus Verleuffel was getrouwd met Angela Cools in 1626 en ze hadden een zoon in 1631: Vincentius. Diens meter was Anna Beckers, die in 1612 met oom Vincentius Verleuffel was getrouwd. Andere kinderen waren Norbertus (1628) en Dimpna (1633); de peter van Dimpna was Jan Ambrosij (van de Ambrosiushoeve) ↩︎
  6. De sociaal-economische betekenis
    van de abdijhoeven nen hun pachters in de heerlijkheid Essen-Kalmthout (17e – 18e eeuw), scriptie UGent, 2000-2001, Dries Kools, lic. Geschiedenis ↩︎

VLAM!